vrijdag 24 december 2021

Terugkijken op elf jaar blogschrijverij

Tijd om terug te kijken, alsof ik al dood ben. Laat dat nu toevallig het format van Personae zijn. Dat format heb ik gaandeweg moeten ontdekken. Halfgoden, genii, djins en ander spul bewegen tussen de onderwereld en onze wereld, en dragen zorg voor ons. Misschien moet het een beetje donker zijn om contact met hen te maken. Weet je wat, ik speel zelf die demon. Mijn persona is het gezicht of masker dat ik opzet, hier, voor uw ogen, om me te tonen, alsof ik een identiteit heb.

Elf jaar geleden bevond ik me in een depressie of burnout. Ik had dat wel vaker een beetje, maar het sloeg pas echt toe toen ik lesgaf aan een school met grote klassen, in een grote sectie. Teveel onder druk gezet, en dat kan ik blijkbaar niet hebben. Een beroemde filosoof schijnt eens tegen een vriend te hebben gezegd dat ik op de universiteit (twintig jaar geleden) ook al de zaak had laten stagneren, door mijn uitval. Qua werk moet ik een niche opzoeken, een plek waar ik wel aan de kost kom maar mensen niet al te veel schade berokken.

Negatieve identiteit? Zo zou je het kunnen zien. Ik moest in therapie om weer te kunnen functioneren. Bijvoorbeeld om langer dan vijf minuten op een perron te staan zonder radeloos te worden. Men zegt dat de combinatie van pillen en gesprekken het beste helpt. Rond de kerst van 2010 zat ik ook ineens te schrijven. Mijn zwager hielp me met een site waarop ik kon publiceren, en suggereerde dat ik de social media kon opzoeken om me daar te tonen. Mijn therapeute verbood me dit schrijven niet, maar vond wel dat het teveel een hoofdzaak was, en dat het me niet hielp om bij mijn gevoel te komen.

Ook elf jaar later weet ik niet of dat schrijven therapeutische waarde had. Wel voelde ik me er goed bij, dus dan hebben we toch weer een gevoel. Was het ook goed voor mijn hoofd? Was schrijven inderdaad hoofdzaak geworden? Is het niet een daad waarin je de mensheid iets schenkt, een cadeau voor de lezer? Deze vraag ligt nog steeds open. Laten we vaststellen: ik was al aan het schrijven, en al schrijvend blijven deze vragen zich aandienen. Nog voor ik een adressant heb aan wie ik de vragen kan richten, ben ik al aan het schrijven.

De depressie ligt nu zo ver achter me dat ik vanuit een afstand kan terugkijken. Misschien was mijn schrijven al geen zelftherapie, misschien was het pas mogelijk toen ik er alweer bovenop was. Zo schijnt dat vaker te gaan, ook met de mensheid, volgens Ivan Illich. Het medicijn wordt pas gevonden als de ziekte over zijn hoogtepunt is, het is mosterd na de maaltijd. Ik zal niet beweren dat ik gezond ben, dat nu ook weer niet. Maar ik heb die elf jaar andere formules verkend om mijn schrijven beter naar zichzelf terug te laten kijken.

Om maar te beginnen met de belangrijkste: ik werd getroffen door een formule die ik bij filosoof Agamben vond, het 'vrije gebruik van het eigene'. Dat is volgens hem het moeilijkste wat er is. Je wil graag je schrijven laten functioneren, je wil graag iemand zijn die de lezer wil lezen, je wil graag de mensheid genezen, misschien vanuit gevoel dat je iets kunt terugdoen voor de genezing die je van die mensheid had gekregen. Maar daarbij ga je over je grenzen heen zonder het te merken. Het eigene, dat is mijn leven zoals het gelopen is en nog loopt. Je ontdekt het vanuit een bepaald soort dood, de schijndood. Goed, ik functioneer niet meer, niet in de academie en niet voor de lezer. Toch roert zich iets, de vingers tikken de toetsen. Het skelet blijft rammelen, danse macabre. Er zit verdorie nog leven dat zichzelf raakt en dat is steeds weer een sensatie.

Iemand die mij goed kent zei tegen me dat er behalve die levensdrift in mijn blogs ook een soort schaamteloosheid zit. Dat herken ik wel. Ik laat me niet hinderen om zo te schrijven dat de lezer zich na drie alinea's heeft afgewend (hallo, bent u er nog?), het ritme dat mijn schrijven dicteert is de gedachtegang die stuit op zijn grens en de duur van het aus einem Guß, het ongeduld dat zich vertaalt in het afzien van schrappen. Schrijven is schrappen, maar niet bij mij. De schaamte heb ik vorig jaar in mijn blogserie geplaatst op een laat moment, dus als resultaat van een hoop eerdere denkbewegingen. Laat ik het samenvatten met het beeld van Charlie Chaplin die een fluitje heeft ingeslikt. Steeds wanneer hij zich stil wil houden vergeet hij dat hij uitademt, en dan klinkt het fluitje. Ook wanneer hij iets wil zeggen. Mijn schrijven is dus een manier om niet te zwijgen, en om niets te zeggen. Steeds wanneer ik denk: nu houd ik op met die blogs, lig ik op een onbewaakt moment op mijn bankje weer te typen. Zeker, die schaamte voel ik wel, maar die heeft blijkbaar niet genoeg zeggenschap over mijn gedrag.

Ben ik bezig aan een lijstje van tien? Een lijstje tussen de lijstjes van kerst? En ben ik nu bij drie of vier? Moet ik de zelftherapie nog meetellen nadat ik hem heb geschrapt?

Hoe dan ook, mijn volgende inzicht is dat ik een bepaald soort glans of schijn nodig heb. Het Griekse woord voor glans is doxa, wat ook mening betekent. Onlangs heb ik ontdekt dat mijn mening eigenlijk een manier is om mezelf onder te dompelen in de grandioze oceaan van meningen die ons elke dag overweldigt, en dus wellicht een manier om mijn mening kwijt te raken. In een vroege blog zag ik mijn mening ook als een manier om bij waardevolle inzichten te komen, bij ideeën. Het was de eerste blog in mijn blogserie 'Ideeën', waarin ik steeds Plato en Agamben ten tonele voer of in mijn achterhoofd houd. Bij de mening hoort ook dat die even oplicht. Het is de vorm en het ritme van mijn blogs. Ze duiken op, op een datum. Ooit hinderde me die structuur, het archief is niet geordend op thema of naam, maar op datum. Toch heb ik geleerd om om te gaan met de zoekfunctie. Ook die is natuurlijk maar fake, want ik ben me er wel van bewust dat de lezer die linkjes naar mijn andere blogs niet aanklikt, en de zoekfunctie niet gebruikt. Schijn is wat oplicht en voorbijgaat, zoals ons leven, en daardoor hopelijk ruimte schept, het tapijt uitrolt voor, iets wat achter die schijn verborgen ligt. Met mijn blogs vergroot ik het verborgen archief, ik creëer de duisternis die nodig is voor het contact met mijn demons.

Inzicht nummer vier: ik ben een lezer. Als schrijver word ik aangeklikt, ik zie in het overzicht bij elke blog hoe vaak hij wordt aangeklikt. Of er gelezen wordt kan ik niet zien. Wel heb ik er plezier in om wat er langs komt niet alleen te lezen, maar ook min of meer te verwerken. Wat het voorstelt weet ik ook niet. Het ontstond vanuit een groeiend onbehagen bij recensies, en zeker ook uit de afwezigheid van gesprekken. Al in mijn academische tijd (van 1980 tot pakweg 2002) viel me op dat er zelden werd gesproken over teksten, en als dat toch gebeurde ging het snel richting heiligenverering of juist het afkatten. De oude gewoonte van commentaar leek me veel zinniger. Je ontwikkelt je gedachten aan de hand van een tekst met gezag, en wat je van die tekst vindt is minder belangrijk. In de middeleeuwen ging het vaak om heilige teksten, maar het commentaar is niet alleen een daad van verering, het is ook een daad van toe-eigening en ontheiliging. Je degradeert de besproken tekst tot een instrumentenkist of materiaalbak waar je direct voordeel of genot uit haalt. Mijn commentaar voert een eenrichtingsverkeer in, als tegenwicht tegen de moderne communicatie. Mijn schrijven is lezen dat niet wordt gelezen, het is eindstation van de besproken tekst.

En dan komen we nu bij nummer vijf. Even tussendoor: ik denk dat dit een aflopend lijstje is. Misschien houd ik toch rekening met de lezer, de lezer die na drie alinea's afhaakt. In het begin wil ik snel het belangrijkste hebben gezegd. De spanning wordt niet opgebouwd maar afgebouwd. Daarmee raak ik aan nummer vijf, mijn sympathie voor de echo. Wat is het fijn dat een klank niet meteen uitsterft maar nog naëchoot. Noem het mijn erfenis of naëchoïng van mijn eerdere baan als catecheet. In het woord catechese zit ook dat woord echo, het is de echo van Gods woord die op je neerkomt (katá = omlaag). Ik parafraseer teksten van Agamben of Plato, of van wat ik tegenkom in de krant ofzo, en haal de spanning eruit. De intense waarheid wordt zodoende tot rust gebracht, tot een staat waarin we er rustig bij kunnen blijven, als wake, of erbij kunnen weglopen, in alle rust.

Nummer zes: de zaak in beweging houden, met name mijn hoofd. Er kwam een punt in mijn leven dat ik ontdekte dat de dingen waar ik mee bezig was, met name filosofie, niet meer functioneerden. Ik kwam terecht in een baan die tijd en aandacht vroeg. Het is niet helder meer waarom je dan je hersens nog op gang moet houden. Een tijdlang heb ik me beziggehouden met 'oefeningen in wat ik zoal meemaak', en in de muziek heb ik een speciale voorliefde voor etudes, oefenstukken die daarnaast ook heel mooi kunnen zijn. Dat hield weer op, wat ik meemaak hoeft niet per se te worden geoefend. Het is meer een soort wachten, jezelf in leven houden voor wat ertoe doet. Het is niet zinvol wat ik schrijf, maar aan de andere kant: je weet maar nooit, ineens kan het ertoe doen dat ik ergens over heb nagedacht. Belangrijk is dan om de beweging op gang te houden, om hier en daar wat te schudden aan dingen, om moeilijke dingen op te zoeken.

Zeven: dat kun je ook opvatten als werkwoord. Ooit werkte ik als eindredacteur van een kerkelijk tijdschrift voor vrijwilligers met die naam. De boekbesprekingen noemden we 'Uitgezeefd', alsof je met zeven ooit klaar bent. In die manier van boekbespreken zit iets paradoxaals. Soms zie ik een onbelangrijke film, en schrijf ik erover, en een belangrijke film laat ik onbesproken. Een belangrijk boek als Multitude van Negri en Hardt heb ik wel gelezen maar niet besproken. Mijn schrijven is dus een vorm van zeven, maar niet erg efficiënt. Maar geldt dat niet altijd in zekere mate? Om te weten wat ertoe doet moet je erover hebben nagedacht, maar daarin maak je altijd een voorselectie. Je kunt je alleen uit deze situatie redden door aan te nemen dat alles ertoe doet, en dat het zich zeeft. Alleen zo kun je blogs schrijven waarin je ingaat op slechts een aspect van een dik boek, en zo kun je ontdekken dat mijn blogs niet heel lang maar heel kort zijn, schandalig en schaamteloos kort.

Acht: alweer een werkwoord. Wat moeten we toch met dat acht geven op de dingen? Achting, respect. Dingen niet ongemerkt laten voorbijgaan. Het is een 'blanke emotie', zei Lyotard in zijn bespreking van Kant. Neutraal, nauwelijks een emotie, en daarom iets dat zelf onopgemerkt dreigt te blijven. Achting voor de achting, respect voor het respect. Toch is er ook hier weer een ontsnappingsmogelijkheid. Je kunt, zoals het woord respect al zegt, terugkijken. Ik heb weleens gewacht tot een bepaald boek in de bieb stond, dus niet meer actueel was, geen sensatie meer. Dat geeft bovendien een bepaalde garantie dat mijn blog ook niet actueel is, en me dus brengt in die speciale stemming waarin ik meer achting krijg voor het oude. Vroeger vond ik de oudheid stoffige shit, nu lees ik met achting Vergilius, en niet alleen voor mijn werk.

En dan komen we bij nummer negen, het ressentiment. Alweer dat voorvoegsel re-, het begint op te vallen. Soms zet ik mezelf theatraal neer als een verbannene, een schrijver in isolement, omdat mijn verdiensten niet werden gezien. Ik hoor nergens bij, niet bij de welwillende lezers die mijn filosofische dwaalwegen niet kunnen volgen en niet bij de filosofen voor wie mijn loopbaan al in een ver verleden is stukgelopen. Mijn blogs zijn geen wraakoefeningen, want ik stuur ze niet naar de mensen die ik graag zou willen treffen, maar iets ervan blijft hangen, van mijn ressentiment. Het is negatief gezegd mijn onvermogen om met respect naar alles en iedereen te kijken, maar misschien heeft mijn ressentiment ook positieve kanten. Ik kan me dankzij mijn ressentiment makkelijker solidair voelen met al die andere menselijke mensen met ressentiment. Het woord ressentiment is de slaaf die zoals bij de oude imperatores achter hen op de zegekar stond en in hun oor riep: Denk eraan dat je geen god bent! Maar dankzij de Bijbel weten we dat God zelf ook besloot om de mensheid weg te vagen, met een gigantische overstroming, en zelfs Zijn zoon liet creperen.

Tien. Het einde van de meeste lijstjes van deze dagen. Wat is er zo onbelangrijk dat het onderaan moet bungelen? Misschien is dat wel het onbelangrijke zelf. Achter mijn theater vermoed ik iets heel prozaïsch, achter mijn personae zit iets dat niet eens doet of het het tonen waard is. Ik heb na mijn blogserie al te horen gekregen dat ik hem beter in papieren vorm had kunnen uitgeven. En die genoemde persoon die mij zo goed kent zegt me regelmatig dat het zonde is dat ik mijn blogs zo lang en onleesbaar maak, terwijl het toch zo waardevol is waarover ik schrijf. Heerlijk, die suggestie dat het waardevol had kunnen zijn. Maar klopt het wel? Is er niet iets zoets in de zonde? Mijn leven is niet ontstaan - denk ik - vanuit iets belangrijks, maar uit de prozaïsche ervaring van het banale vooruit. Proza is afgeleid van de woorden pro vorsa, naar voren gericht. Ik kan wel aan mijn blogs gaan zitten schaven, maar als ik weer iets wil zeggen, schrijf ik liever weer een nieuwe. We gaan door, het gaat door, en heus niet altijd omdat het belangrijk is wat we doen.

Elf. Waarom nu toch weer elf? Ben ik iets vergeten dan? Teer ik op het Columbo-effect, de schijnbaar onbelangrijke vraag van de inspecteur die zich in de deuropening nog naar je omdraait? Nee, ditmaal is het nog banaler dan banaal. Ik kijk terug op mijn blogs die ik niet tien maar elf jaar aan het schrijven ben. Elf, zei de gek zelf. Elf om het heilige getal tien te doorbreken, spuit elf.

Schrijver - Wikipedia


zaterdag 18 december 2021

De dood ontheiligen - Peinzen bij Thomas van Luyn

Het leven is sterker dan de dood. Stel dat je hier in meegaat, kunnen we dan de dood niet een beetje ontheiligen, zo af en toe? Dat gevoel kreeg ik bij Thomas van Luyn vanochtend. Hij zit daar hardop te dromen over zijn uitvaart, er moeten danseressen bij. Men ziet het onmiddellijke voordeel van deze benadering. Waar in een vorig stadium de vrije keuze van de overledene voorop stond, waarbij hij zijn macht onbeperkt over zijn publiek kon ontplooien (eindelijk!), voelt de kandidaat-overledene zich nu weer een beetje verantwoordelijk voor de stemming van de nabestaanden. Een beetje vrolijkheid kan geen kwaad.

Zou dit een column zijn, dan zou je nu een kritische reactie verwachten die ik speels breng. Mijn speelsheid is echter helaas niet die van Van Luyn, en mijn kritiek zou dus averechts uitpakken, u zou alsnog allemaal danseressen willen. Maar dit is geen column en ik gebruik Van Luyn als uitgangspunt voor een overdenking waarmee ik mezelf verras. Het is zoals een vriend me verklapte, iets wat ik uit de kast trek en tussen de stapel kerstcadeautjes gooi met mijn naam erop, en iedereen mag meekijken bij het uitpakken.

In mijn blogs kan ik doen alsof ikzelf al dood ben, en daarmee ontheilig ik mijn dood een beetje. Ik voel me (eindelijk? nee nu al!) ontheven van elke verantwoordelijkheid. U kunt denken wat u wil, we kunnen die Anton niet helemaal volgen, maar het geeft niet, want het is maar een blog. Zo ben ik getuige van mijn eigen uitvaart.

Ik kan het niet laten om een lijntje of wat te leggen naar thema's van de laatste maanden. Zo breng ik het woord persona graag in verband met de Etruskische halfgod Phersu, die bij lijkenspelen even uit de onderwereld kwam om op het podium zijn kunsten te vertonen. Het versterkt bijvoorbeeld de band met mijn vader, die ik opnieuw kon verwelkomen, na zijn overlijden. Voor een deel, misschien wel een groot deel, ben ik mijn vader die op dit podium zijn kunsten komt vertonen (hoe slecht we ook allebei in dansen zijn).

Een andere link is de filosofie van Agamben. Hij volgt weer Walter Benjamin, die onze kapitalistische samenleving als een grote religie beschouwt. We moeten kansen zoeken om al die heiligheid te profaneren, en bij die heiligheid hoort zeker ook de reductie van de uitvaart tot de keuze van de consument. Nu kun je wel weer terug willen naar de oude instituties, met pastoor en requiem, maar we kunnen zelfs die keuze niet meer anders beleven dan als keuze van de consument. Daarom is de droom van Van Luyn lucider, mede dankzij hem kunnen we zien dat je in de plooien van ons consumentisme moet zoeken naar kansen voor profanatie.

Misschien zouden we deze coronatijd moeten gebruiken om te oefenen met die schijndood. Onze huiskamers worden een soort grafkisten waar we al een beetje kunnen wennen aan de idee dat we nog steeds iets zijn, en niet niets. Dat is op zich al reden tot vrolijkheid. Ik zag zoiets deze week ook in een klein gymnasiumgroepje, dat vanwege corona niet naar Rome mag, en van mij een virtueel reisverslag moet schrijven. Ook moeten ze presentaties over Rome houden. Iedereen van dat groepje wilde graag presenteren over de catacomben. De dood is hun favoriete thema, en ze zijn er bijzonder vrolijk bij. Hier speelt dus een omkeringseffect. Waar ik mijn blogs soms opvat als wijze lessen, hoef ik hier maar de dingen op te rapen die ik tegenkom. Ik heb dus de regel dat elk onderwerp maar een keer mag worden gekozen laten vallen, en we krijgen twee of drie presentaties over de catacomben.

Zo komen we via een omweg weer bij de oude Etrusken, die goed waren in het ontwerpen en gebruiken van dodensteden. De christenen hoefden die oude gangen maar weer open te leggen, of hun idee op andere plaatsen toe te passen. Wij stellen ons voor dat die christenen zich daar uit angst verstopten. Maar de catacomben waren bekend, je kon je daar niet verstoppen. Mij werd bij de rondleiding verteld dat die christenen graag dicht bij hun geliefde doden wilden zijn. Even geen afstand, geen anderhalve meter.

Lezer, geniet dus bij de verwachte lockdown van de ruimte in huis, met je geliefden, dat wens ik je toe.

Tarquinia, een beroemde Etruskische necropolis - Het Hunebed Nieuwscafé
Tarquinia, een beroemde Etruskische necropolis

 

zondag 5 december 2021

Weren en veren

Een persoon zou je kunnen zien als het gezicht. Gezicht is wat gezien wordt, maar ook hoe iets wordt gezien. Het gezicht van het kabinet is Rutte, want via hem krijgen we zicht op het regeringsbeleid. En niet te vergeten: vooral krijgen we dan zicht op hoe die regering zich wil laten zien. Zo krijgt het gezicht meteen de trekken van een masker of gezichtsbedekkende helm, ze onttrekt iets aan het oog door het nadrukkelijk te laten zien.

Denkend over mijn ouders en hun invloed op hun vijf kinderen zie ik steeds meer hoe er een gebrek aan weerbaarheid is ontstaan. Als we ons vergeleken met andere gezinnen waren we zelden jaloers op hun ouders, en zij daarentegen wel op de onze. Maar mede om die reden wellicht lijkt het erop dat die vrienden, neven en nichten vaak een weerbaarheid ontwikkelden die wij te weinig hadden.

Het heeft zeker te maken met de christelijke opvoeding. In een tijd waarin de kerk niet of nog maar weinig vat had op de gezinnen, waren mijn ouders behept met spiritualiteit. En dan kun je via allerlei omwegen altijd uitkomen bij Jezus als inspiratiebron, die kon vluchten voor de kruisdood maar dat niet deed, omdat hij dat als een taak zag die reddend voor de mensheid was. Als kind kun je je tegen die inspiratie niet weren, want dan zou je je voor je gevoel tegen de hele wereld keren, en als je je wel weerde, bleef je zitten met schuldgevoel.

Tegenwoordig zit ik op de lijn Benjamin en Agamben (en vroeger al had ik Sartre en Nietzsche als tegengif). Theologie is juist interessant als toegang tot de wereld omdat we onze zwaktes kunnen gebruiken als vensters met uitzicht op de geschiedenis. 'In mijn zwakte ligt mijn kracht', de uitspraak van Paulus, bevat dus mogelijkheden tot extra inzichtverwerving. Ook zou je theologie kunnen beschouwen als het gezicht van de filosofie (terwijl vroeger filosofie juist als de dienstmaagd van de theologie werd beschouwd). Via de theologie kan de filosofie op een persoonlijkere manier naar de wereld kijken en zich daar als persoon laten zien. Ik heb dat kort geleden zo verwoord dat ik Agamben zie als een gids die me naar de wereld laat kijken als iets wezenlijk onpersoonlijks.

Er zit dus iets noodzakelijks in de persona, maar ook iets bedrieglijks. Het christendom (waarin persona een kernbegrip is, Christus als een van de drie personae van God) is ongetwijfeld een bron van verwarring geweest voor mij, mijn zussen en broers. Het is maar de vraag of ik me met die filosofie kan redden uit dat gebrek aan weerbaarheid, in de instituties heb ik me in elk geval nauwelijks kunnen redden. Toen ik twintig jaar geleden aanklopte bij een soort therapeute die aan de universiteit verbonden was zag ze al snel dat ik een sterke figuur bij me nodig had tegen wie ik kon aanleunen. Dat heeft toen wel even geholpen. Ook in mijn twee latere banen had ik gelukkig een sterke figuur bij me, een persoonlijkheid met aanzien binnen het instituut, die mijn kwaliteiten zag en mij overeind kon houden.

Hier openbaart zich een paradox die zeker ook bij mijn broers en zussen speelt. Als je eenmaal inziet dat je een beperkte weerbaarheid hebt, dan heb je iemand nodig, je partner bijvoorbeeld, die iets beter  opgewassen is tegen de hardvochtigheid van de wereld. Ik zie mijn vader als het voorbeeld van die structuur. Mijn moeder kon soms erg het idee hebben dat ze slachtoffer was (wat ook weer goed was volgens haar geloof, dus verwarrend voor ons kinderen). Ze kwam vanuit de boerderij naar de stad en was minder vertrouwd met de complexe sociale gewoontes, de versnelling van het moderne leven ervoer ze heviger dan mijn vader. Ze had gezucht onder het autoritaire gezag van haar ouders, en nu had ze zelf dat gezag niet over haar stadskinderen. Dubbel slachtoffer!

Toen ik als theologiestudent ging samenwonen met mijn vriendin en een bevriend stel, deed mijn moeder dat veel verdriet, met name omdat ze die vriend (een jeugdvriend die ze kende) niet zag zitten. Mijn vader nam toen het initiatief om met de decaan in het verre Utrecht een gesprek aan te vragen. Hij kwam als een ridder op voor mijn moeder, hij was het gezicht, en met zijn verbale kwaliteiten, ook het gezichtsbedekkende harnas van mijn moeder. Hij liet zien dat je tegelijk heel christelijk kunt zijn en toch weerbaar.

Hij kreeg zijn zin, het gesprek ging door. Ik mocht erbij zitten en als ik het me goed herinner mijn vriendin ook. De decaan kon niet anders dan proberen mijn ouders gerust te stellen, zeggen dat hij hen begreep etcetera, maar dat studenten toch zelf beslissen hoe ze hun leven inrichten. Het werkte wel een beetje geruststellend. Wel verklaarde mijn moeder dat ik dan niet meer de was mocht meebrengen naar huis. En een paar maanden later vroeg ze weer waarom ik toch mijn was niet meer meenam naar huis. Had ik haar toch alweer pijn gedaan, zowel met het een als met het ander.

En zo wandel ik door de wereldgeschiedenis. Van de kruisdood van Jezus met het Stabat mater wandel ik zo het riddertijdperk in. De ridders, hartstikke weerbaar, en beschikkend over enorme veerkracht. Mislukte eerste kruistocht? Hup, door naar de volgende.

Misschien kan ik dit proces beschrijven als zelfopvoeding, maar het zou al mooi zijn als ik kwam tot iets meer zelfinzicht. Hoe afhankelijk heb ik me van ridders gemaakt? Of ben ik zelf onderhand een ridder geworden? We hebben eerder gezien hoe de ridder zich kan storten in avonturen, en dat we die avonturen ook al schrijvend kunnen beleven. Ik zoek al schrijvend het punt op waar de geplande uitkomst ineens onzeker wordt en waar ik onnavolgbaar word, ook voor mezelf. Hier kondigt zich misschien een nieuw inzicht aan.

Dat punt voel ik nabij wanneer ik zie hoe dicht weerbaarheid en zorg bij elkaar liggen. De ridder zorgt voor de zwakkere, maar die zorg neemt de vorm aan van een aanval. De ridder begeeft zich naar de andere ridder en daagt hem uit tot een gevecht. Die gevechten zijn weer reden tot zorg, en zo houden we de ridderstand in stand. Wat gebeurt er intussen met die zorgbehoevenden? We merken niet dat ze zijn opgegroeid en op hun eigen manier in staat zijn om voor zichzelf op te komen. Misschien interesseert het ons ook gewoon te weinig, tevreden als we zijn met onze ridderlijkheid.

Knight armor kit of the XIV century Medieval full-plate armor | Etsy