In mijn vorige blog in deze serie ben ik nogal slordig te werk gegaan. Mijn zus Mieke, zei ik, had in haar toespraak mijn vader rechtstreeks toegesproken. Ik zag daarin een teken dat ze pap opnieuw verwelkomde, maar nu als overledene. Met de aantekening dat we eigenlijk maar weinig weten over de kwestie van het hiernamaals. De vraag of en hoe we pap nog kunnen verwelkomen blijft daarmee open.
Echter, ik had vergeten eventjes in de toespraak van Mieke te kijken. Toen ik dat later wel deed, zag ik dat ze pap helemaal niet had toegesproken. Zelfs geen enkele keer. En dat terwijl ik had gezegd: pap, als je ons daarboven kunt horen, dan bedank ik je graag voor je hulp bij deze uitvaart, voor de instructies die je hebt geschreven.
Mieke vatte het gelukkig niet zwaar op. Af en toe zie ik bij haar een oosterse gelatenheid. Geheel in lijn hiermee eindigde Mieke haar toespraak met een gebed bij een Hindoeïstische uitvaart:
Zoals een man zijn versleten kleren weggooit, en andere, nieuwe kleren aantrekt, zo legt de ziel binnen het lichaam dat lichaam af en betrekt een nieuw lichaam. Mogen uw ogen terugkeren naar de zon en uw adem naar de wind, uw water naar de oceaan en uw as naar de aarde waar het vandaan is gekomen.
Hier zien we wel de afwending (apostrofè) die een toespraak wordt. Dit zeg ik niet als betweter (ik weet wel beter), maar om het verhaal van Mieke opnieuw op mijn bordje te leggen. De vraag blijft nog steeds hoe we pap opnieuw kunnen verwelkomen, te 'herwelkomen'. Ik zag in mijn nabeschouwing de mogelijkheid om dat te doen aan de hand van de uitvaart, door er opnieuw naar te kijken. Ik ben benieuwd waar me dat nu brengt.
Wat er verandert aan mijn eerste blik is vooral de afstand in de taal. Het gaat in het Hindoe-citaat over 'een man' en over 'u'. Dat is een andere toon dan het 'pap' en het 'Abba' van Jezus. Er is dus wel toespraak, maar in een algemenere, omvattendere zin dan het pap dat we gebruiken in een persoonlijke, intieme sfeer. Ik vraag me zelfs af of dat nieuwe lichaam, dat we als nieuwe kleren kunnen zien, niet het kosmische lichaam is: de zon, de wind, de oceaan en de aarde.
We komen nu weer dicht bij de natuurkrachten die ik in mijn vorige blog had onderscheiden van de persoonlijke vader en de persoonlijke God. Toch moet ik dat niet te snel denken, alleen al niet omdat Mieke in haar verhaal mijn vader als persoonlijkheid besprak. Mieke brengt een evenwicht aan tussen de begripvolle houding van pap en zijn vaak felle en uitvoerige betogen. Daarin was hij moeilijk in te dammen. In een glijdende beweging belanden we bij papa de rebel, de ontsnapper. Pap had begrip voor zijn medemens, maar niet als die medemens hem probeerde in te dammen, of op te sluiten.
Des te verrassender is de ontknoping van Miekes verhaal. Pap kwam over als een man met zekerheden. Maar over het hiernamaals twijfelde hij. Mieke niet. Dat zie ik als een daad van verwelkoming, van pap in zijn nieuwe vorm, zijn nieuwe lichaam. Het is verwelkoming in de vorm van een nogal poëtisch gebed: 'zoals een man...': dat zouden we in mijn lessen Latijn een sententia noemen, een algemene wijze uitspraak, maar het heeft ook iets van een uitgebreide vergelijking, bijna zelfs een 'Homerische vergelijking': zoals.... zo, op die manier.... En dan komt dus die apostrofè, de afwending van de luisteraar die tegelijk toewending is tot 'u', 'uw ogen', 'uw adem'.
Mieke leidt het Hindoegebed in met haar eigen, persoonlijke wens, haar hoop:
Papa en ik spraken vaker over leven en dood. ‘Zou er een hiernamaals zijn?’ vroeg hij ooit. Hij twijfelde, ik niet. Hij hoopte dat mijn intuïtie zou kloppen en ik hoop dat hij het nu weet.
Hier blijkt dat we het verhaal van Mieke toch wel moeten opvatten als iets persoonlijks, in de zin waarin ik dat in mijn vorige blog bedoelde, als een persoonlijke, intieme verhouding die je op een bepaalde manier, 'gemaskerd', voor het publiek opvoert. De luisteraar of lezer is toeschouwer bij de persoonlijke gesprekken van Mieke met pap over het hiernamaals, en hier en nu spreekt Mieke haar persoonlijke hoop uit, die we zeker als een gebed kunnen opvatten.
Maar een gebed aan wat of wie dan? Aan de zon, de aarde? Kunnen we pap blijven aanspreken als we zijn as volgens plan hebben bijgezet in het graf met mama? En hoe dan? En hoe spreekt hij dan tot ons?
Ik stel deze vraag aan mezelf. Ik geloof niet in het hiernamaals, maar ik kan me natuurlijk wel vinden in de gedachte van een metamorfose, waarin pap in zekere zin opgaat in de natuur. Lichaam, maar ook ziel.
Ik denk dan graag in termen van overgang, passage. De pap die opgaat in de natuur is de pap die we in zijn laatste dagen zagen worstelen. Hij had geen besef meer van wie en wat, maar hij bleef in zijn oriëntatieloosheid zoeken naar houvast. We zagen een papa die alleen nog maar lichaam leek, waar de ziel uit geweken was. In zekere zin was hij toen al opgegaan in de natuur, in de natuur van zijn lichaam. Toch is dat niet helemaal waar. Die rusteloosheid was evengoed een ziel in een lichaam, en het was een kant van pap.
Terugdenkend zie ik vanuit die toestand van de laatste dagen, maanden, jaren lijnen teruglopen naar de papa van tientallen jaren terug, zoals ik me hem herinner. Ik denk natuurlijk aan zijn vergeetachtigheid, maar ook aan zijn rusteloosheid. 's Ochtends wilde hij graag al weten wat we die dag gingen doen. Ik weet dat zo goed, omdat ik dit van hem heb geërfd. Het voelt alsof een kracht zich van me meester maakt, die ik moet bezweren met plannen voor de dag.
Zeker, de vergeetachtigheid en rusteloosheid zijn symptomen van dementie, en je kunt ze niet zomaar op één lijn stellen met de papa van vroeger. Tenminste, niet als symptomen van dementie. Maar wat weten we van persoonlijkheid? Is het een geheel van eigenschappen, of zoiets als karakter? Is het wat we - ook bij pap - kleurrijk noemen, waardoor 'kleurrijke persoonlijkheid' eigenlijk een pleonasme is? Misschien is die metafoor van kleur nog zo gek niet. Maar dan in een iets andere zin. Niet van de opvallende persoon, maar in de zin dat de dingen die pap deed en zei, vroeger een bepaalde kleuring hadden die ze later nog steeds hadden, toen hij al dement was. Hij bleef herkenbaar als papa, misschien zelfs in die laatste dagen.
Persoonlijkheid, persona: masker, maar wel een masker dat bij je lichaam hoort, niet iets dat we er van buitenaf op kunnen zetten en inwisselen. En ik blijf op zoek naar die andere betekenis, persona als personage dat steeds opduikt wanneer we ons in de buurt van de dood bevinden, zeg maar 'Phersu', naar de Etruskische halfgod.
Met die blik zou ik het Hindoeïstische gebed kunnen herlezen en er een andere toon in beluisteren. Ik zie pap in zijn versleten kleren. Om hem heen de zorgzamen, veelal vrouwen: mama, Bernadette, Mieke, de verpleging. Er moeten nieuwe kleren voor hem komen. Die moeten worden gekocht. Ze moeten passen. Ook toen pap net was overleden, moesten deze vrouwen bedenken in welke kleren pap zou worden opgebaard. Passende kleren, dat wil zeggen: kleren waarin pap pap is, waarin hij lichaam blijft, zoals een lichaam lichaam is, dat wil zeggen kleren.
Binnen dit mooie, passende geheel zie ik af en toe pap opduiken. Maar dan juist in kleren die versleten zijn. Een broekspijp die nog in zijn sok zit, vanwege de fiets. De papa die zich niet om zijn kleren bekommerde. Die papa blijft opduiken in onze herinneringen, en dat zou mijn herwelkoming zijn.
Heel ontroerend Anton.
BeantwoordenVerwijderengroet, Marja