zondag 13 maart 2022

Het Confiteor van nonk Frans

Afgelopen halfjaar zijn drie oude mannen heengegaan. Na mijn vader Leo en buurman Jan nu ook nonk Frans. Het getal drie heeft op een of andere manier voor mij betekenis. Een aanwijzing daarvoor zie ik in de drie uitvaarten die elk een verschillend aspect van het katholicisme lijken uit te drukken. Buig ik me over mijn geestelijke erfenis, dan kan ik dus niet volstaan met mijn vader, maar moet ik ook kijken naar de andere twee aspecten.

Ten eerste de profeet. Bij mijn vader stond het kritische en sociale karakter voorop. De viering moest plaatsvinden in het uitvaartcentrum, niet in de kerk, en er mocht geen woord Latijn worden gesproken. De kinderen kregen van hem de opdracht om de viering bij voorkeur helemaal zelf te verzorgen. Ik bedacht vervolgens dat we mijn vader in vijf aspecten uiteen zouden leggen om een mooie herinnering neer te zetten, vooral in karaktertyperingen.

De kinderen van Jan kozen een kerk die was omgebouwd tot een conferentiecentrum. Het was er comfortabel zitten en er stond een groot scherm waarop we Jan met familie in honderden foto's konden terugzien. Alle kinderen en kleinkinderen kwamen aan het woord, of presenteerden zich met muziek. De drankjes en hapjes stonden al klaar en na afloop werd er samen getoast op Jan. Het aspect van het katholicisme dat Jan en zijn uitvaart voor mij symboliseren is de familievader. Deze vader is lief en zijn plaats is de hemel.

De derde gestalte zag ik gisteren bij de uitvaart van nonk Frans. In eerste instantie denk ik aan de handelaar, Frans werkte als directeur van een glasfabriek. Hij reisde vaak naar 'het Oostblok' om glas op te kopen dat hij doorverkocht in het Westen. In tweede instantie ging er achter deze handelaar een gelovig mens schuil. De uitvaart was traditioneel katholiek, geleid door een priester, in een nog functionerende parochiekerk, met Gregoriaans en andere verwijzingen naar het Latijn.

Neef Ben, net als ik theoloog, legde een virtuoze verbinding tussen de lezing en het leven van nonk Frans. De lezing was de passage uit Mattheüs 25, waar Jezus aan het eind van de tijd de goeden van de slechten scheidt, en mensen worden afgerekend op wat ze voor armen, hongerigen en gevangenen hebben gedaan. Ben was in moeilijke tijden van zijn jeugd regelmatig opgenomen in het gezin van nonk Frans en had de 'werken der barmhartigheid' dus zelf ondervonden.

Ik ben op zoek naar de verbinding tussen de handel en de werken der barmhartigheid, met oog voor het Latijn. Deze betekenissen leken te zijn samengebald in het Confiteor, de Latijnse schuldbelijdenis die nonk Frans nog enkele dagen voor zijn overlijden met de priester samen uit het hoofd opzegde. Het Confiteor bevat de bekende formule mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa, waarbij de gelovige zich op de borst slaat. Schuldbekentenis en handel hebben uiteraard van alles met elkaar te maken, handel is onmogelijk zonder het creëren en afbetalen van schulden. Hier passen ook de werken der barmhartigheid, ze zijn de criteria waarop gelovigen worden afgerekend bij het laatste oordeel, ze zijn ons betaalmiddel.

Dat de schuldbekentenis bij voorkeur in het Latijn moet is mij wel duidelijk. Het Latijn verbindt de katholieke kerk met het Romeins recht, volgens welk er geen oordeel is zonder straf. Het Christendom heeft dit verband tussen oordeel en straf met de woorden van Paulus 'buiten werking gesteld', maar de katholieke kerk heeft daar altijd moeite mee gehad, en blijft de goede werken interpreteren binnen de samenhang van schuld en boete. Kwijtschelding kan hier op de achtergrond zeker wel meespelen, maar in Mattheüs 25 heb je daar nog weinig zicht op. Kruisiging en opstanding moeten nog plaatsvinden, en daarmee de buitenwerkingstelling van de wet.

Hoe heeft nonk Frans kunnen leven onder zo'n gewicht, en nog wel zonder zijn loyaliteit aan de katholieke kerk op te geven? Hier speelt zeker een rol dat hij talent bezat voor evenwicht. Hij beschikte over humor, en in zijn vrije tijd hing hij voor de tv en keek hij veel voetbal. Je kunt een groot gewicht alleen maar dragen wanneer je daar wat lichtheid tegenover stelt. Die lichtheid klonk ook door in het plezier waarmee nonk Frans met de priester het Confiteor opzegde. Leuk dat je zoiets nog van buiten kent en dat je dit kunt delen.

Nonk Frans is voor mij belangrijk als voorbeeld, omdat ik mij tegenover mijn vader staande moest houden als theoloog, een flinke tijd zelfs medewerker van de kerk en tegenwoordig leraar Latijn. Voor mijn vader had dit steeds minder betekenis, hij bewoog zich naar de randen en uiteindelijk buiten de kerk. Ik moest mezelf opnieuw uitvinden als ongelovige binnen de kerk, en in termen van - alweer - Paulus, als leraar Latijn 'alsof niet'. Zoiets voelt als een spagaat, en mijn aanwezigheid in de wereld voel ik als een masker, een 'persona' (zoals de titel van deze blogserie met verwijzing naar de term die de christenen bedachten voor de instanties van de drie-ene God).

Waar ik veel moeite mee blijf houden is - in Mattheüs 25 - de veroordeling van de slechten en hun verwijzing naar het eeuwig brandende vuur. Het mag dan samenhangen, zoals ook in de preek gisteren, met de verdeling tussen het barmhartige westen en het corrupte oosten, maar dat probleem kan toch moeilijk worden opgelost met de opvoering van barmhartige werken. Integendeel, juist die pose is een belangrijke factor van woede in het oosten, woede bij de Russen die de morele superioriteit gewoon omkeren, en de Oekraïners die zich door de 'barmhartige westerlingen' in de steek gelaten voelen.

Op het eeuwig brandende vuur hoef je niet lang te wachten, het is er al volop, zij het gelukkig nog ver van huis. Er zit weinig anders op dan onze onmacht te bekennen, en hierbij kan het Confiteor ons van dienst zijn. We zijn niet in staat gebleken de oorlog te voorkomen en hebben hierin een rol gespeeld door wat we deden en door wat we nalieten, opere et omissione.

Hiermee, met mijn waardering van het Confiteor van nonk Frans, hoop ik ook een stukje schuld in te lossen jegens Inez, die het betreurde dat we in de uitvaart van mijn vader geen ruimte lieten voor gebed of ritueel. Een klein beetje kan al genoeg zijn. Inez en ik ervaren een katholieke mis al gauw als overdosis. Jezus zag dit probleem al in zijn tijd. Bidden doe je niet 'met een omhaal van woorden', en hij gaf ons het Onzevader, een kort gebed dat je gewoon kunt bidden, één keer, want God hoort je toch wel.

PETER PAUL RUBENS - Het laatste oordeel - Alte Pinakothek, München

donderdag 6 januari 2022

Het nut van filosofie vanuit wie ik was

Een gigantisch misverstand heeft mijn leven beheerst. Daar kom ik langzaam achter. De aanleiding vormt de biografie van Wittgenstein, de beroemde van Ray Monk, die ik aan het lezen ben. Wittgenstein wist al heel vroeg dat hij een waarheidszoeker was, al toen hij acht of negen was. De filosofie kwam in die zin van buiten op hem af dat hij dacht dat die hem zou helpen bij zijn probleem. Ik had weer een ander probleem op die leeftijd. Ik ben dan ook geen Wittgenstein. Toch kwam ook bij mij de filosofie van buiten.

Hoe het zit, daar ben ik nu over aan het peinzen. Je kunt zeggen: al sinds ik door pastoor Rongen in contact werd gebracht (zonder dat hij daar erg in had) met de filosofie van Sartre, heeft de filosofie een flink stempel op mijn leven gedrukt. Zelfs zozeer dat ik vermoedelijk niet meer weg kom. De vlieg in het vliegenglas van Wittgenstein zou ik zo interpreteren dat het hoogst haalbare is dat we doorkrijgen dat we misschien naar de wereld om ons heen kijken, maar op een gegeven moment ontdek je dat er glas tussen jou en de wereld zit. Transparantie is haalbaar, doch ontsnappen is weer iets anders.

Deze ontdekking geeft me in eerste instantie veel troost. Ik snap nu beter waarom ik er ingetuind ben, toen, op pakweg veertienjarige leeftijd. Weet jij veel, er schuilt zoveel belofte in van alles, en er zijn ook altijd genoeg redenen om weg te willen. En niet te vergeten, je ontdekt krachten in jezelf. Als mensen tegen je zeggen dat je ergens goed in bent, dan wil je meestal wel. Pas later zie je dat die krachten je niet verder brengen.

Eerst kun je nog denken: oké, ik lees veel, dus zal het wel iets voorstellen. Oké, die Sartre spreekt met veel nadruk en het is een hele pief volgens veel mensen, dus dan is het de moeite waard om in die teksten te duiken. Oké, er zijn in Nederland hele faculteiten bezig met mijn favorieten, dus dan heb ik een club waar ik in principe bij kan horen. Ik vergeet nooit dat ik als scholier met vriend Leo naar Nijmegen fietste, en daar in de Erasmustoren in de universiteitsbieb het boek van Sartre zag staan. Toen ik een studente theologie die Leo kende daarover sprak, als iets dat ze vaag kende, vanuit de colleges, en meer niet, deed dat niet meteen bellen rinkelen.

Precies dit had wel bij mijzelf bellen kunnen laten rinkelen. Als die Sartre niet zo machtig is dat de studenten er allemaal van onder de indruk zijn, dan zit ik blijkbaar met een privé-interesse. Die hele filosofie is ook maar gewoon een groep met een bepaalde interesse, ook al doen ze daar alsof ze iets speciaals te zeggen hebben over de hele wereld en de hele mensheid. Maar de bellen rinkelden niet. Ik was een onzekere jongen die veel opties openhield, waaronder de klik met gelijkgezinden, mensen die dezelfde boeken lazen als ik.

De filosofie was iets dat leefde, op de universiteit met name. Daarbij kwamen andere sferen. Met vrienden organiseerde ik zeven jaar lang een filosofisch café. Daar kwamen vooral bevriende studenten. De levenskunst kwam op, er waren tijdschriften en in Leusden was een educatief centrum. Als het loopt, dan is het blijkbaar iets, kon ik nog denken. Via reacties van anderen en ook bij mezelf zag ik opnieuw dat ik goed was in bepaalde aspecten van filosofie: ik kon redelijk goed schrijven, en ik las veel. Wat ik las, begreep ik ook behoorlijk goed.

Maar er was nauwelijks impact. Mijn vrienden stelden me gerust: bijna niemand heeft impact. Het gaat om passie. En je moet geduld hebben. Eerst ben je een soort slaafje aan de instituties, je wordt vernederd, maar later word je beloond, dan ben je er lang genoeg en heb je een vaste positie. Toen begon ik onraad te ruiken. Ik heb zo mijn twijfels over allerlei dingen en over mezelf. Van Descartes begreep ik dat je daar ver mee kunt komen in de zoektocht naar waarheid en/of zekerheid. Maar dat is niet hoe het werkt, in dat wereldje. Je moet een gezicht hebben en een stem. Daarmee druk je je stempel op die wereld.

Ik heb dat nog best lang volgehouden. Het keerpunt, als dat er al was, moet zijn verschenen toen ik zelf ging publiceren. Publiceren wil zeggen dat je jezelf laat zien en dat je wordt gezien. Een uitgever bepaalt dat je het waard bent om te worden gezien. Het draait dus kortom om de persona, het masker in een gedramatiseerde omgeving, waarachter misschien iets schuilgaat, maar dan is dat ook een persona. Niet dat dat er iets toe doet overigens. Jij hebt iets te zeggen, je laat je zien. En je probeert anderen te overtuigen, om je te publiceren, je te lezen, op je te reageren.

Waarschijnlijk ben ik ijdel genoeg om te genieten van een publicatie. Maar als ik een publicatie van mezelf lees, inclusief deze blogs, dan is het of ik iemand anders lees. Iemand die iets kan wat ikzelf niet kan, iemand die een paar stappen verder is dan ikzelf, en me vooruit wil trekken. Ik schrijf om iets zichtbaar te krijgen wat me verder helpt. Die ervaring is zo krachtig dat ze uiteindelijk, zo schat ik in, sterker is dan de filosofie.

Een van de duidelijkste aanwijzingen dat mijn schrijven sterker is dan mijn identiteit als filosoof is mijn plezier in het schrijven. Ik schrijf dingen waarvan ik zelf zou genieten als ik lezer was. Ik schrijf voor de lezer die ik ben. Daarmee reik ik de achtjarige Anton de hand, want die las ook graag. Steeds wanneer filosofen lieten merken dat ze het niet boeiend vonden wat ik deed, had het te maken met desinteresse in dat plezier. Plezier is voor veruit de meeste filosofen niet voldoende reden om te schrijven en te lezen. Het kan natuurlijk ook zijn dat we niet dezelfde smaak hebben, bij plezier zit altijd iets subjectiefs en persoonlijks.

Als je zoals ik niet gelooft in subjectiviteit, niet in de zin van een bewustzijn als centrum van alles: dan is dat plezier wellicht iets dat toch weer met waarheid te maken heeft. Achteraf beschouwd vind ik het onbegrijpelijk dat ik mijn plezier niet met mijn mede-filosofen heb kunnen delen, dat het hun onverschillig liet. Wat is een waarheid waard wanneer die niets te maken heeft met het plezier dat we hebben, in schrijven, denken, dingen die we met elkaar kunnen delen? Het is voor mij onbegrijpelijk, waarmee ik niet wil zeggen dat anderen daar te kortzichtig voor waren. Misschien is mijn ervaring van plezier wel anders, te anders, en konden mijn filosofische lezers gewoon de sprong niet maken. 

Lang verhaal kort: ik heb er vertrouwen in dat ik al schrijvend meer inzicht krijg in wat de filosofie me gebracht heeft en nog kan brengen. Ietsje meer transparantie lijkt me wel fijn, en behalve Agamben is Wittgenstein wel iemand die me daarbij kan helpen. Daarnaast begin ik door te krijgen hoe belangrijk mijn naaste vrienden voor me zijn. Ze geven me boeken, of tips, en anderen zijn weer benieuwd wat ik vind van hun schrijfsels. Nee, geen groot publiek. Maar het voordeel is dat ik scherper zie hoe leven en schrijven op elkaar betrokken kunnen worden. In een kleine kring. Leven en schrijven bij elkaar houden, dat is wat Wittgenstein en Agamben voorstaan, en wat mij tot hier heeft gebracht, en verder zal brengen.

File:Jean Paul Sartre circa 1910.jpg - Wikimedia Commons
Sartre op jeugdige leeftijd