Avete omnes presentes, dank dat u hier bent en met mij afscheid
wil nemen van lokaal 117.
Het is passend dat we de juiste dingen doen en zeggen
zodat de overgang van het leven naar de dood goed verloopt. Daarom verzoek ik u
om niet te klappen en andere uitingen te doen die niet passen bij verdriet en
rouw.
Doen we dat niet goed, dan overkomt het lokaal wat ook Polydorus
overkwam. Hij werd door Achilles overhoop gestoken en lag ergens onbegraven.
Aeneas ziet dat er bloed uit de grond komt als hij mirtestruiken uit de grond
probeert te trekken, en wordt toegesproken door de onbegraven Polydorus:
‘Aeneas, waarom vermink je een
ongelukkige? Spaar toch
een dode, besmet je onschuldige
handen niet met een misdrijf!
Ik ben óók een Trojaan, dit
bloed stroomt niet uit de takken.
Vlucht uit dit wrede gebied,
ontvlucht de hebzuchtige kuststrook:
ik ben Polydorus! Hier heeft
een gewas van ijzeren lansen
mij doorboord en bedekt met de
groei van puntige spiesen.’
Aanwezigen, u begrijpt het al. Lokaal 117 zal evengoed
als Polydorus worden doorboord met ijzeren lansen en bedekt met puntige
spiesen. Dat zal zeker gebeuren. Maar waar het op aankomt is of wij in staat
zijn het lokaal alsnog een waardige begrafenis te geven, zoals ook Aeneas met Polydorus
heeft gedaan.
Aeneas noemt het land Thracië misdadig omdat de koning
Polydorus had vermoord in plaats van hem gastvrijheid te bieden. Ik zou zeggen:
laat dit een waarschuwing zijn voor elke school die het gymnasium geen lokaal
gunt, die het gymnasium niet de gastvrijheid biedt die de school verplicht is.
Polydorus was namelijk bedreigd in zijn vaderland Troje. Hij sloeg met een
goudvoorraad op de vlucht en hoopte op de gastvrijheid van de Thracische
koning.
In mijn toespraak ben ik al begonnen met een van de
grootste problemen van de retorica, te weten de prosopopoeia, onder
gymnasiumleerlingen beter bekend als de stijlfiguur personificatie. Laat ik de
beroemde leraar der retorici Quintilianus (100 na Christus) citeren: ‘Daarom
denk ik dat niets moeilijker is dan de prosopopoeia.’ (III.8.49) Wat is het dat
deze figuur zo moeilijk maakt? Quintilianus beschouwt de prosopopoeia als het
spelen van een rol. De spreker moet een rol spelen, zoals in mijn geval die van
een Romeinse redenaar die een Romeins ritueel voltrekt. Quintilianus lost dit
probleem op doordat we de opdracht aanpassen aan het karakter van de spreker.
Ik moet dus twee dingen tegelijk doen, een rol spelen en die rol aanpassen aan
mijn karakter. Daarbij komt in dit geval nog een ander probleem, dat zeker ook
in dit geval meespeelt. We begraven immers een lokaal, een ruimte, een ding. En
aangezien je normaal alleen mensen of dieren begraaft, moeten we een paar
aanpassingen verrichten, we spreken het lokaal toe als was het een dierbaar
mens. Lokaal 117, luister naar ons, gegroet, ave! We spreken je toe met respect
en deemoed, dankbaar voor de gastvrijheid die we van jou zo vaak hebben mogen
ervaren!
Het gaat hier om de wending tot het personage, de
zogenaamde apostrofè. Heel wat
scholieren hebben in lokaal 117 kennisgemaakt met deze techniek via de
gedichten van Catullus, met name de gedichten over het musje. Even voor de inscii
(nitwits) onder u: Catullus zingt een vogeltje toe dat overleden is. Dat
vogeltje was de lievelingsknuffel van het meisje van wie hij erg hield. Het is
echter onzeker of dat meisje ook van Catullus hield, hij was bang dat het
meisje meer van het musje hield dan van hem.
Ik zou graag Catullus volgen in zijn toewending naar de
overledene. We hoeven alleen maar het musje te vervangen door lokaal 117. Dan
zitten we nog wel met de kwestie wie in dit geval het meisje is. Nu goed, laten
we daar onze eigen fantasie volgen, neem iemand in gedachten aan wie u vaak
heeft zitten denken toen u in dit lokaal was. In mijn geval is dat erg
makkelijk, ik denk dan meteen aan Ike te Strake. Ike te Strake was nogal
aanwezig in dit lokaal in de tien jaar dat ik hier verbleef. Niet alleen als ze
les gaf, ze kwam ook voortdurend binnen als iemand anders er les gaf, zoals ik
bijvoorbeeld. In het begin kon ze even terloops kijken of ik wel goed lesgaf,
later was het om boeken uit de kast te halen, maar vooral, denk ik, omdat ze
erg graag in dit lokaal 117 was. Lokaal 117 was haar lust en haar leven. Ik
maak mijn vrouw dus niet boos als ik in mijn toespraak tot 117 bij het meisje
denk aan Ike te Strake. (Ik heb dit vanochtend voor de zekerheid nog even gecheckt
bij mijn vrouw, ze zei: ‘Je doet maar!’)
Welnu, ik ga nu het gedicht voorlezen, en als ik daarmee
klaar ben gaan we samen een ritueel uitvoeren om lokaal 117 te begraven.
Daarover dus zometeen meer. Hier komt het gedicht:
Rouwt, gij machten van Liefde
en Verlangen
en wie maar enigszins
fijngevoelig is –
het lokaal van mijn collega is
dood!
Het lokaal, speeltje van mijn
collega:
meer dan haar ogenlicht beminde
zij het,
want het was haar hartje en het
kende zijn
meesteres zoals een dochter
haar moeder;
ook week het niet van haar
schoot, nee, nu eens hier
dan weer daar rondhippend,
kwetterde het
onafgebroken voor zijn lerares
alleen.
Dat lokaal bewandelt nu de
duistere paden,
naar die plaats vanwaar, zegt
men, niemand weerkeert.
Maar U, vervloekte gemeente
Tiel en schoolbestuur, U
vervloek ik, U die alle
schoonheid verslindt:
zo’n schattig lokaal hebt U mij
ontrukt!
O wandaad! O klein
ongelukslokaal!
Door jouw toedoen zijn de
oogjes van mijn collega
nu rood en opgezwollen van het
huilen.
Zoals ik al zei gaan we nu samen een ritueel uitvoeren om
lokaal 117 te begraven. Een Romeins begrafenisritueel bevat de volgende
elementen: een processie (optocht), een baar waarop beelden van de dode worden
gedragen, fluitspelers, en vrouwen die luid jammeren, de haren uit hun hoofd
trekken en hun gezicht openkrabben. We gaan met de optocht naar het lokaal en
daar krijgt u verdere instructies van mij. Eerst dus: wie wil me helpen met
fluiten en welke vrouwen bieden zich aan om luid te jammeren, haren uit hun
hoofd trekken en hun gezicht open te krabben?
De processie gaat
lokaal 117 binnen. Daar krijgen de aanwezigen post-its om een wens op te
schrijven en te bevestigen aan hun favoriete object in het lokaal. Aarde wordt
uitgestrooid over de banken.