Gezichten blijven boeien. Toen ik een paar jaar als redacteur bij een tijdschrift werkte, kreeg ik het advies om meer gezichten op de voorkant te zetten. Dat verkoopt een stuk beter dan die arty dingen of gebouwen die we er steeds op zetten. Het gezicht is ook in de filosofie een groots thema. Denk aan de weerloze ander van Levinas of aan Deleuze, die bij films wijst op de betekenis van het gezicht.
In deze serie is een beweging aan het ontstaan waarin het gezicht niet meer de aandacht trekt. We zagen hoe Igor Matoraj het gezicht met (bronzen, marmeren) doeken omwikkelt. Het zou best eens kunnen zijn dat we op een andere manier kunnen gaan nadenken over zaken als gezichten, maskers en personen. Wat is eigenlijk persoonlijk? Waarom vind ik het zo belangrijk om, als ik over iets nadenk, mijn persoon in te brengen?
Laat ik eens drie opties formuleren. De eerste is dat ik met die persoonlijke toon de lezer binnenlok in mijn tekst. Persona = verleiding. Een vriend adviseerde me lang geleden om mijn blogs anecdotischer te maken, hij vond ze blijkbaar te afstandelijk. De tweede optie is dat de blik van de ander ons brengt tot reflectie. Oei, de ander kijkt terug! Dit is de optie Levinas. We buigen ons over onszelf, we zien onszelf als achtervolger, jager, moordenaar. De ander schenkt ons een geweten. De derde optie zou ik voorlopig, bij gebrek aan beter, hulpmiddel willen noemen. Het gezicht helpt ons.
Deze suggestie doet wellicht wat merkwaardig aan. Ik kwam erop door het verhaal (waaraan mijn geliefde en hulpkracht Inez me herinnerde) dat Matoraj als beginnend kunstenaar geen geld had om zijn instrumenten en materiaal in hoezen of kisten te stoppen, en ze daarom maar in doeken of kranten wikkelde. Zo kwam hij later op het idee om ook de gezichten in (imaginaire) doeken te wikkelen. Dat brengt ons meteen bij een bijstelling. Als iemand ons voortdurend wil helpen (ik denk bijvoorbeeld aan mijn vader, of aan mijzelf als leraar), kan dat soms behoorlijk storen. Je moet die hulp dan even uit het zicht houden, maar wel in de buurt. Je wikkelt hem in doeken.
Misschien zou je ook een masker zo kunnen duiden. Het is een hulpmiddel of instrument dat ons helpt om een bepaalde rol te spelen, met name in het theater, maar natuurlijk ook in het theater des levens. We zetten een bepaald gezicht op, dat hoort bij de rol of functie die we uitoefenen. Afijn, dit zult u herkennen en dan is er verder ook weinig uitleg nodig.
Het gezicht als hulpmiddel brengt me bij een expositie die ik hier in Den Haag zag, de dag voor Matoraj, en wel in KM21 ('kunstmuseum 21e eeuw', zoals het GEM tegenwoordig heet). Omdat het in hetzelfde gebouw is gevestigd als het fotomuseum, dachten we bij Caroline Walker naar foto's te gaan kijken. Haar werk lijkt inderdaad op foto's, maar toen we beter keken bleek het om olieverfschilderijen te gaan. Walker lijkt qua stijl op Hopper, en dan kom je gauw uit bij het thema eenzaamheid in de moderne suburb.
Maar de beschrijvingen op de website wijzen in een andere richting. Walker beeldt vrouwen uit in moderne ruimtes. Heel vaak zijn dat werkende vrouwen, en heel vaak is er een venster in het spel. Ik moest soms aan Vermeer denken, die het zijlicht gebruikt (denk bij zijlicht gerust ook in metaforische zin) om vrouwen te schilderen die in iets verdiept zijn. Je zult bij Vermeer echter niet gauw op het idee komen om jezelf als voyeur te zien. De kijker voelt zich als passant betrokken bij het leven van het Hollandse binnenhuis, wat in Vermeers tijd zeker ook politieke betekenis had. Hollanders wisten vanuit hun geloof en politieke overtuigingen steeds beter dat het huis een plaats kon zijn van rust, vrede, arbeid, en bescherming verdiende.
Ik probeer de stap te maken van optie twee naar optie drie. Niet dat ik me als mannelijk toeschouwer bij Walker niet geconfronteerd voel met mijn geweten, zeker als de websitetekst me daar nog eens op wijst. Maar we zijn sowieso al ver weg bij optie 1. De vrouwengezichten bij Walker zijn niet verleidelijk, het zijn geen 'boegbeelden' die de koude ruimtes alsnog menselijker moeten maken zodat we zin krijgen om ernaar te kijken.
Om mezelf als voyeur te zien zijn de doeken van Walker ook niet erg geschikt. Dan zouden de vrouwen toch met meer nadruk zijn afgebeeld, in gênante activiteiten, en ons met weerloze bambi-ogen aankijken. In plaats daarvan zijn de gezichten weergegeven als opzij kijkend, of op afstand, of klein, zodat je ze pas in tweede instantie ziet. Het zijn weliswaar vaak vrouwen in een dienstbare functie, dienstmeisjes, schoonmakers, nagelverzorgsters. Maar zoals de asielzoekster met status kan het gaan om vrouwen die in staat zijn hun leven te leiden, en die sociaal aan het stijgen zijn. Ze hebben niet per se onze hulp nodig.
Ik denk dus eerder dat zij ons kunnen helpen. De vrouwen zijn hulpkrachten, hulpjes, zo'n beetje wat de slaven in de oudheid waren. Maar in de oudheid waren hun meesters niet echt bezig met de vraag hoe ze die slaven konden bevrijden. Wel konden ze, zoals Seneca, nadenken over de vraag hoe je met een menselijkere, persoonlijkere, vriendschappelijkere manier met je slaven kunt omgaan.
Nu associëren we het thema slavernij automatisch met bevrijding. Maar we hebben nog steeds geen oplossing voor de vraag wie ons moet helpen bij de uitvoering van onze taken, in zorg, onderwijs en dienstverlening. Natuurlijk kunnen we veel dingen door machines laten doen. Maar we vinden ook dat machines een dehumaniserend, onpersoonlijk effect hebben. We willen kortom graag dat er mensen in die ruimtes bewegen.
De vrouwen van Walker nodigen ons niet echt uit om met hen te praten. Ze zijn aan het werk, en we willen hen niet storen. Maar misschien nodigen ze ons wel uit om in alle rust na te denken over zaken als menselijkheid en over hoe we ons verhouden tot de personen die we als passanten, in het voorbijgaan, tegenkomen. Moeten het eigenlijk allemaal verleidsters zijn, of slachtoffers bij wie wij de rol van bevrijder kunnen spelen? Of is het eigenlijk wel goed dat we even stilstaan en dan weer verderlopen? Zoals ook deze vrouwen in hun ruimte werken, een ruimte die vaak niet eens van henzelf is, en daarna weer naar huis gaan?
Er is nog een aspect bij Walker, dat ik graag in het verlengde van optie 3 zie. Het is de enorme zorg en aandacht die Walker besteedt aan het schilderen van die ruimtes. De uitgebeelde vrouwen trekken de aandacht, zeker van een filosofisch type zoals ik. Maar de meeste tijd gaat zitten in het schilderen van de flesjes, meubels, gordijnen, het spelen met lichtbronnen (niet altijd van opzij), met tradities zoals die van Vermeer. Werk, techniek, zeker, maar niet per se als vertoon van meesterschap. Ik denk ook, als ik dit begin te ontdekken, dat we vaak aan dit soort ruimtes denken in termen van functionaliteit, of van esthetisch ontwerp. In plaats daarvan kunnen we ook eens gewoon gaan kijken. De tijd wordt door het schilderij stilgezet, de vrouwen passeren, en de dingen zijn altijd al stilgezet. We kunnen even de rol van voyeur spelen, en dat is misschien wel juist de bedoeling.