maandag 7 april 2025

Mijn vader komt op

Ik heb altijd iemand die voor me opkomt. Altijd gehad ook. Mijn vader ondernam meteen actie als ik gepest werd op straat. Hij liep naar die jongen toe, met mij achter zich aan, twee drie straten verder, Dreke Kroes of Jo Frijns, en sprak hen streng toe.

Toen ik het moeilijk had op de universiteit kwam ik terecht bij een soort therapeute daar, die al gauw ontdekte waar mijn kansen lagen. Ik moest iemand naast me hebben die het iets makkelijker vindt om voor dingen op te komen, voor zichzelf, maar dus ook voor mij. Ik schaam me er een beetje voor, maar dat hoeft dus niet. Mijn angst is niet per se lafheid. Het is meer iets van ontdek jezelf, ken jezelf, en waar dus je kansen liggen.

Deze blogserie draait om mijn vader, mijn vader als een soort Phersu, de halfgod van de jacht bij de Etrusken, die al in de Latijnse vlakte woonden voor de Romeinen. Phersu trad naar verluidt op bij lijkenspelen, hij kwam uit de onderwereld naar boven om ons zijn kunsten te vertonen. De term persona (masker) is misschien van de naam Phersu afgeleid (zie hier). Phersu komt op, dat wil zeggen hij treedt op. Misschien in een andere zin dan waarin mijn vader voor mij opkwam, tegen mijn pesters optrad. Maar misschien ook niet. We zien graag een halfgod optreden, in de vorm van bijvoorbeeld Tom Cruise, een schim op het doek die de vuile karweitjes voor ons opknapt, maar tegelijk schim blijft, hij komt op vanuit de onderwereld.

In de Volkskrant stond een boeiend essay van Geertjan de Vugt. Hij schuift de oude held Odysseus naar voren, vooral de Odysseus van de listen. Hij zegt tegen de wrede cycloop dat hij Niemand heet. Dat zal hem met zijn makkers uiteindelijk redden van de dood. Als ze de grot uit vluchten roept de cycloop zijn makkers, hij roept dat Niemand hem verwond heeft. De Vugt vindt dit meesterlijk. Je kunt beter niemand zijn dan iemand. En al helemaal als je bedreigd wordt, of gepest. Pesters zijn zo vervelend omdat je in hun ogen iemand bent, ze maken iemand van je. Deze gedachte herken ik uit het boek van Agamben over Auschwitz (lees eventueel deze blog). De Italiaanse student die door de SS'er wordt aangesproken schaamt zich, de SS'er brengt hem op huiveringwekkende wijze in contact met zijn identiteit.

Mijn vader was duidelijk iemand. Op straat herkende hij altijd mensen, en die herkenden hem. Daarom kon hij ook optreden. Misschien is het onbedoelde gevolg daarvan wel dat zijn kinderen het des te moeilijker hebben gevonden om iemand te worden, om op te treden. Mijn broer gebruikt in dit verband de term assertiviteit. Misschien vinden we het zo moeilijk om voor onszelf op te komen omdat we altijd onze vader hadden die het voor ons opknapte.

Niet dat dit hielp, overigens. Mijn pesters riepen naar mijn vader: 'Hé kleine, hé kale!' Ze waren met meer. Bovendien kon mijn vader niet altijd met me meelopen. Wel heb ik misschien al snel doorgehad dat ik - hoe dan ook, geholpen of niet - beter niemand kon zijn dan iemand. Dat is natuurlijk ook zo mooi aan die term persona. Met een masker kun je doen of je iemand bent, maar in werkelijkheid verstop je je, en ben je veilig.

Toch zitten er in die term persona, achter dat masker, vast nog verborgen verrassingen. In deze blog zoek ik die opnieuw bij mijn vader. Hij was zich er als geen ander van bewust dat de macht die voor jou opkomt jou niet altijd helpt, meestal niet, of zelfs wel nooit. Dat besef kwam bij hem naar boven als psalm 23 werd gezongen, bijvoorbeeld in het klooster waar ik een keer een weekend met hem doorbracht: 'Mijn herder is de Heer, nooit zal mij iets ontbreken.' 'Hoe kunnen ze dat nou zeggen,' zei mijn vader dan boos, 'het ontbreekt me heel vaak aan dingen!!' Voor hem was dit zonneklaar.

Voor mij ligt hier wel een mysterie, een mysterie dat te maken moet hebben met mijn diepste zelf, mijn identiteit of persona. Hoe kon mijn vader zo gelovig zijn, geloven dat de liefde ooit zou overwinnen in deze wereld, en tegelijk zo boos worden op God? Ik denk dat hij de tegenspraak wilde oplossen met zijn geloof in het handelen, het goede doen. Ik zie hem als een Kantiaan die de plicht heilig verklaarde en vond dat hij zich altijd moest inzetten. Ik kan daar uiteraard niet in geloven, het zou erop neerkomen dat je Dreke Kroes of Jo Frijns alsnog laat stoppen met pesten, en doordat je dat gelooft neem je voor lief dat ze 'kale!' naar je blijven roepen, je doet of je het niet hoort, en je zoontje zie je ook al niet meer staan. Je hebt je best gedaan en dat is blijkbaar wat voor mijn vader telde.

Op een of andere manier komen we steeds weer terug bij Odysseus, toch op zijn manier een soort Phersu. Hij bezoekt de onderwereld om bij de overleden ziener Teiresias aanwijzingen te krijgen over zijn route naar Ithaca. We moeten vertrouwen hebben in de schimmen, de bleke stemmen van de overledenen en de halfgoden die voor ons opduiken. Wij doen dat op een andere manier dan Odysseus, we lezen romans, we kijken films. We lezen over Odysseus of verwachten iets van de films over Odysseus. Odysseus is niet iemand, hij is niemand.

Odysseus praat graag en veel. Dat deed mijn vader ook. En ik ook. We zijn soms in staat om maskers op te zetten. Zo imiteer ik wel eens vrienden die heel kort en suggestief kunnen formuleren. Dat doe ik dan ook, en dan zijn ze tevreden dat ik zo direct ben. Zo wordt het spel gespeeld. Heel even ben je veilig.

The history of filibustering, before Cory Booker's speech : NPR
Cory Booker speecht 25 uur

 

 

vrijdag 14 februari 2025

De eenzaamheid van olijfbomen

Mijn vader kon dan geen smaak hebben, hij vond wetenschap en kunst wel belangrijk. In een periode van zijn leven was hij bezig zichzelf te vormen, en als kinderen kregen we dat mee. Ik heb dat heel lang naar mijn achterhoofd geschoven. Ik schaamde me lang voor die onverfijnde smaak van hem. Daardoor ontging me dat ook mijn smaak niet erg verfijnd is. Nu kom ik daar langzaam achter. Mijn waardering voor diepzinnige kunst komt vooral voort uit mijn poging mijn best te doen.

Bijvoorbeeld toen ik een tijdje geleden op Netflix op zoek was naar een leuke film, en daar eigenlijk geen zin in had. Toen stuitte ik op een documentaire over Van Gogh. Verschillende Franse autoriteiten, onder andere directeuren van musea, gaven uitleg bij zijn schilderijen in verbinding met zijn leven. Het was een stuk prettiger dan die Jeroen Krabbé, die me veel te theatraal is.

Er komen nu twee motieven uit de vorige blogs van deze serie samen: 1) mijn gebrekkige geheugen. Ik herinner me zo goed als niets van hoe mijn vader keek naar Van Gogh of over hem praatte. Hij had een boek gekocht met platen, waarvan ik er een met viltstiften natekende toen ik acht was. Die tekening heb ik nog steeds. Een jonge man met zwarte hoed en dun snorretje, en een opvallende das met blauw en roze. Ik zie ook nog dat boek voor me, zoals er dertien in een dozijn gaan. De kaft, de blauwe kleur, het doorzichtige plastic dat eruit zag of het er later omheen was geplakt. 2) Die grove smaak van mijn vader dus, die gepaard ging met aandacht. In Parijs bezochten we op mijn zevende het Louvre. Ik zie nog de Mona Lisa met veel Japanners ervoor en de uitleg van mijn vader dat ze geheimzinnig glimlachte. Ik dacht dat hij het over een mechaniek had dat ineens in beweging zou komen en waarop iedereen stond te wachten.

Van Gogh, Mona Lisa, op dat niveau zitten we dus. Vandaag had ik toch ineens tijd en zin om naar Kröller-Müller te gaan, niet per se vanwege Van Gogh, maar vanwege het bos vooral. Ik wist dat er een expositie was over de spiritualiteit van Helene Kröller-Müller, schilderijen en tekeningen uit haar verzameling die met het thema te maken hadden, 'Welkom in een andere wereld'. En daar zag ik ineens een Van Gogh hangen die me trof. Een heel bekend, eigenlijk al té bekend schilderij. Het groen en het blauw. Maar wat had dit nou in godsnaam te maken met die andere wereld? Het was toch echt deze wereld, de dynamiek en waanzin van deze wereld, die je ook kunt zien in de natuur. Zintuiglijk tot en met. Deze wereld.

Opnieuw moet ik mijn best doen om Jeroen Krabbé uit mijn voorhoofd weg te schuiven. Wat kan theater toch opdringerig zijn. Hij ging daar zogenaamd op zoek naar de echte olijfgaard en de plek waar Van Gogh heeft zitten schilderen. Alsjeblieft zeg. Zo ga je alsnog denken dat de boomgaard uit een andere wereld komt en moet worden teruggebracht naar deze, naar het gezichtsveld van Krabbé.

Hopelijk hielp het bijschrift. Ik vreesde even dat er geen bijschrift was. Er is een trend waarin bijschriften uit den boze zijn, het schilderij moet voor zichzelf spreken. Dan heb je bij Van Gogh wel goed pech, want hij was nogal gelovig, zoon van een predikant en zelf een tijdje pastoraal actief, en had in zijn achterhoofd of voorhoofd allerlei bijbelse associaties. Zo ook, volgens het bijschrift, bij dit schilderij van de olijfgaard. We moeten er de Hof van Gethsemane bij denken, waar Jezus zich verlaten voelde door Zijn Vader.

Tegelijk gaat er troost uit van deze olijfgaard, zegt het bijschrift. Olijfbomen kunnen gedijen onder hoge temperaturen, droogte en wind. Ze doorstaan de tegenslagen in het leven. Jezus, en ongetwijfeld Van Gogh zelf, verlaten door hun vader, komen tot acceptatie van het leven en de dood in de olijfgaard.

Hier in de kast staat ook een boek van Van Gogh. Een ander boek, eenzelfde boek. Ik heb er nog nooit in gekeken. Misschien ga ik dat nog eens doen. Het boek van Van Gogh is een olijfboom, het doorstaat tijden van droogte en grove smaak.

 

 

 

dinsdag 11 februari 2025

Het werk en mijn vader

In de jaren zeventig veranderde Heerlen in een onderwereld, met zombies en andere stumperds, sjravelere. Daarvoor was er ook al een onderwereld, de mijngangen, die nu op tv worden herdacht. Mijn vader werkte bovengronds, bij de salarisadministratie. Soms gingen we uit de stad langs zijn werk, waar we wachtten bij de ingang van de kantoren. Hij liep dan met ons mee naar huis.

Ik weet niet of dit echt zo gegaan is, mijn herinneringen zijn te vaag en onzeker. Ik zal evenwel mijn betekenissen moeten halen, delven, uit die vage, onzekere herinnering.

Voordat mijn vader dement werd, vertelde hij lange verhalen over de melkfabriek. Daar kwam hij terecht vanaf de mulo. Of misschien na nog een vervolgopleiding. Zie je, daar ga ik weer. Had ik maar beter geluisterd, of alles op de voicerecorder gezet. Maar hij praatte ook zo lang en veel.

Er springt nu uit dat mijn vader half verwikkeld raakte in ruzies tussen de leidinggevenden, daar op de melkfabriek. Hij wilde of moest er weg. Toen werd hij door zijn oudere broer Ben geholpen, die als ik me niet vergis bij de mijn werkte, in de personeelsdienst. Hij heeft mijn vader (min of meer?) zijn baan op de mijn bezorgd. De mijn was uiteraard de belangrijkste werkgever.

Ze verzorgden daar allerlei cursussen voor hun werknemers. Mijn vader had later nog stencils liggen over psychologie en sociologie. Daar op zijn werk moet zijn interesse in sociologie zijn ontstaan. Je kunt het denk ik vergelijken met Philips in Eindhoven, die allerlei educatieve en culturele zaken aanbood aan zijn werknemers.

Voordeel van mijn onvermogen tot luisteren en onthouden is misschien dat er iets komt bovendrijven in die soep van halve, onbetrouwbare herinneringen. Nu is dat het besef dat je in Heerlen kunt hebben gewerkt, op de mijn nog wel, en tegelijk een zekere losheid kunt hebben in je verbondenheid met dat werk. Door die toevallige binnenkomst via zijn broer en door die sociologie realiseerde mijn vader zich volgens mij dat de wereld groter was dan de mijn. Hij was niet de mijn.

Daar kan ik me wel in vinden. Ik zit in de trein op weg naar mijn werk en typ deze blog op mijn telefoon. Ik doe daar de dingen die ik daar behoor te doen. Het klikt best vaak met de mensen daar. Maar de wereld is groter dan mijn werk.

En: ik ben er ook maar terechtgekomen.

Niet dit gebouw, maar ernaast


zaterdag 25 januari 2025

Naar buiten - De film Conclave

Bij een film is het moeilijk om te zien in welke ruimte je bent. Speelt die film zich in het Vaticaan af, zoals Conclave, dan wil je weten of het echt de Sixtijnse kapel is en als je in de verte de Sint Pieter ziet, denk je dat de binnenplaats beneden ook echt bij het Vaticaan hoort. Gelukkig had ik filmfreak Maarten bij me die erachter kwam dat de Sixtijnse kapel was nagebouwd in de Cinecittà bij Rome.

We hebben het over personae hier, en dan zit je in Rome meteen goed. Daar zijn de toneelmaskers niet uitgevonden, maar die andere intrigerende link, met de Etruskische halfgod Phersu die optrad bij lijkenspelen, is wel dicht in de buurt. Loop je door de Vaticaanse musea, dan kun je halverwege even weg uit de massa en zit je bij de Etruskische kunst en aanverwanten. Lekker rustig. Je ziet grafkisten met beelden die moeten hebben geleken op de begraven personen. Ze zitten bij te komen op hun eigen kist. Ongetwijfeld heeft het gebruik van de Romeinen om bij optochten afbeeldingen mee te dragen van hun voorouders (imago) hier wel mee te maken.

Ook mijn vader is niet ver weg. Hij had sinds de conservatieve draai in de jaren zeventig een hekel aan Rome, en daarvoor al een hekel aan het Rome van de Latijnse mis. Tien jaar eerder leek met paus Johannes XXIII alles te veranderen. De kerk moest worden opengegooid, 'bij de dag gebracht', aggiornamento. Mijn vader verzamelde alle krantenknipsels. Jaren voor zijn dood bedacht hij dat ik die moest erven van hem. Ze staan hierboven op zolder in tassen, twee zware tassen. Ik heb er nog niet naar gekeken, maar Inez wel. Ze wilde meer zicht op wie mijn vader was, er iets over schrijven in verband met Limburg en de mijnen, er zit inderdaad ook niet alleen maar materiaal over Rome in die tassen. Helaas geen subsidie, plan in de ijskast. De tassen wachten.

Je kunt mijn vader een gek noemen, of een teken van zijn tijd, maar er is iets in dat Vaticaan dat ons misschien weer gaat boeien. Ik vertelde je al over het essay van Amitav Ghosh, The Great Derangement, die erg te spreken is over de encycliek van paus Franciscus Laudato si' uit 2015, omdat, punt een, de dingen zoals onrecht en armoede in verband met het klimaat er gewoon worden benoemd en, punt twee, omdat de paus een potentieel miljardenpubliek heeft, en zijn morele gezag misschien iets kan betekenen tegenover al die mannetjesputters die alleen maar olie willen.

Die ruimte, welke ruimte. Voeg je al die religieuze leiders bij elkaar, dan hebben we het over de wereld. Ze kunnen ons iets zeggen over de verbondenheid met elkaar en over bewondering voor de schepping. Maar die wereld doet pijn, vertelt Plato ons in zijn befaamde grotvergelijking. Liever zitten we in onze comfortzone binnen, te kijken naar de bewegende beelden op de wand. God zal dus ofwel geweld moeten gebruiken om ons naar buiten te sleuren (zoals in The Matrix), of ons op een subtiele manier via die bewegende beelden Zijn verhaal moeten vertellen.

Nu horen wij de Waarheid liefst in het Engels. En omdat dit in het Vaticaan niet helemaal realistisch is, moet er af en toe ook Italiaans of Spaans worden gesproken. Latijn ook, in de rituele uitingen, als de pausen bij het conclaaf hun stem in het vat gooien, of bij de conservatieven die de Latijnse mis weer terug willen. Hoe lost regisseur Edward Berger dat op? Hij volgt het boek van Robert Harris die twee Engelssprekende bisschoppen als hoofdpersoon opvoert. Zo ontstaat al gauw een Agatha Christiesfeertje, versterkt door de gesloten ruimtes. De ruimtes waar we ons bevinden zijn de gesloten ruimtes die door gangen met elkaar in verbinding staan. Ruimtes voor onderzoek, gelobby, verrassende onthullingen. Gefluister en stemverheffingen.

We lijken met deze gesloten ruimtes helemaal weg uit de wereld. Die klinkt alleen in de verte, de juichende menigte op het Pietersplein, die we niet te zien krijgen. Om het drama te kunnen ontplooien moeten de kardinalen het contact met de wereld verbreken. Toch zijn er ook weer beslissende momenten, een beweging van een papierblad die je zou kunnen zien als het zuchtje van de Heilige Geest. Er worden aanslagen gepleegd in Rome. De wereld is in oorlog, en de kardinalen moeten een leider kiezen die vrede brengt.

Ik heb maar weinig gelezen van Harris, maar moest wel meteen denken aan zijn romans over Cicero. De dappere advocaat die afrekende met corruptie en het later als consul moest opnemen tegen de brute generaals met hun antidemocratische ideeën. De kracht van het woord. In Conclave zien we leider Lawrence op de eerste dag een preek afsteken waarin hij het heeft over zekerheid. Je moet twijfelen, bij geloof hoort twijfel, niet zekerheid. Uiteindelijk krijgt Lawrence zijn zin, al verklap ik niet hoe. Het gaat nu even over het geloof in de retorica van Cicero. Beschouw de film als een mechaniek waarin de waarheid van de waarheidssprekende persoon via verrassende omwegen bij zijn bestemming aankomt.

De film moet ons overtuigen door betoverende beelden te leveren waarin we het woord vergeten, maar ook weer zo dat we alleen die gesloten ruimtes te zien krijgen. Misschien zijn we zo gewend aan het medium film dat we maar heel weinig context nodig hebben om door te krijgen dat we ons in de wereld bevinden. Een zuchtje wind, een gerucht over een aanslag, een brekend raam.

Zo moet hoop werken. Mijn vader was sinds de jaren zeventig teleurgesteld in de Katholieke Kerk, maar zocht nog lang zijn heil in lokale groepjes waar het sociale aspect van de Kerk werd benadrukt. Steeds verder schoof hij op, naar de SP uiteindelijk, die haar jaarvergadering hield in de Royal, voorheen filmtheater, en inmiddels ook weer. De rode draad in deze beschouwingen is hoop, hoe kun je hoop houden in een wereld vol corruptie en oorlog. Een antwoord zou zijn: door belichaming, bijvoorbeeld tassen met krantenknipsels die ergens op zolder staan.

Een ander antwoord is de ruimte. Waar bevind je je? Maarten had ditmaal gekozen voor de stad Roermond. We praatten dialect (Maarten is gehecht aan rituelen, in Limburg moeten we dialect praten), we fietsten langs de kerken van de bisschopsstad, en langs de plek waar de IRA in 1988 zijn aanslag had gepleegd. In de liturgie wordt de beweging naar buiten gesymboliseerd door de slotwoorden 'Ite missa est', Gaat heen, dit is jullie opdracht. De gesloten ruimtes moeten opengegooid worden, de Engelssprekenden moeten Italiaans en Spaans spreken.

Pinksteren - Wikipedia


zondag 19 januari 2025

Liefde voor uiterlijk vertoon

De platen van mijn vader waren minder. Mijn moeder, die had duidelijk smaak. Het ging alle kanten op, veelal 45-toerenplaatjes met Schubert, Verdi, en een hoop populaire muziek van die tijd zoals Soeur Sourire. Ik denk ook dat zij begon met plaatjes. Pas later kwamen de platen van mijn vader. De eerste platen waren niet eens muziek, maar Toon Hermans. We vonden het geweldig om te luisteren naar de grappen, ook wel de liedjes, maar op een bepaalde manier ook naar de stukjes waar Toon iets visueels deed wat we niet meekregen, behalve via het lachen van het publiek.

Later kwam mijn vader met platen die hij denk ik niet had gekocht, maar cadeau gekregen ofzo. Het meest typisch voor zijn smaak was een LP met Karajan, vier stukken met spektakel: de Ouverture 1812 van Tsjaikovski, Finlandia van Sibelius, Les Préludes van Liszt en nog een stuk, ik geloof La Valse van Ravel. Ik wed dat mijn vader de plaat vooral mooi vond vanwege Ravel, van wie hij natuurlijk de Boléro kende. Maar hij kon ook die aanstellerige pose van Karajan waarderen, die helemaal in trance het orkest stond te leiden, met gesloten ogen. Dat suggereerde dat al dat spektakel eigenlijk iets diep innerlijks was.

Die plaat verklaart wel iets van mijn verhouding tot muziek. Ik verken die verhouding in een andere blogserie, Muziek van een afstand. In deze serie hier volg ik een ander spoor. Ik probeer via mijn verhouding tot mijn vader iets te achterhalen van wat eerder theater is, via die intrigerende term personae, die verwijst naar 1) persoonlijkheid, 2) toneelmasker en 3) Phersu, de Etruskische halfgod die optrad bij lijkenspelen, voorstellingen bij uitvaarten.

De voorbije weken luisterde ik shows van Toon Hermans, inclusief de show die we vroeger op plaat hadden. Je zou hem zeker kunnen zien als een persona in alle drie genoemde betekenissen. 1) Al in de jaren zestig hoefde hij maar te verschijnen of de mensen waren in zijn greep; 2) hij werkte graag met typetjes; 3) het Phersu-aspect is minder evident. Maar Toon vertelt in een van zijn shows hoe hij ooit begon met zijn clownerie. Zijn vader was overleden toen hij acht was, zijn moeder zat te huilen en Toon wilde haar troosten door haar aan het lachen te maken.

Niet dat mijn vader zo'n clown was, hij was minder grappig dan zijn broer Frans en gaf minder om grappen dan zijn andere broer Math. Maar hij had wel heel duidelijk een theatrale kant. Als hij ergens was, dan was hij duidelijk aanwezig. Bij oude mensen worden karaktertrekken vaak scherper. Mijn vader stond in twee standen. Als hij de kans kreeg praatte hij veel, stond hij graag in het centrum van de aandacht. Als dat niet lukte, zakte hij achteruit en nam hij ook niet meer deel aan het gesprek.

Als filosoof zou ik me nu kunnen afvragen of in presentie, in de ervaring van wat wij presentie of présence noemen, niet altijd iets zit van optreden, theater. Bij theater hoort ook dat je opduikt, ineens daar bent. Je weet precies waar en wanneer, het gordijn gaat opzij, maar toch voelt het als een verrassing, een verwachte verrassing, dat de acteur er is. Maar hier probeer ik geen filosofie te doen, in het middelpunt staat hier mijn vader, en hij was geen filosoof. Hij trad op, hij was duidelijk aanwezig.

De uitvaart moeten we hier in bredere zin opvatten. Het gaat om de troost die we zo graag willen brengen, en dat kan vaak al veel eerder. Mijn vader ging graag op bezoek bij mensen die het moeilijk hadden, om hen te helpen bij het invullen van belastingpapieren, of bij de depressieve zorgbehoeftige weduwe van zijn vriend Wiel. Mijn vader leek zich bij dat soort dingen nooit op te offeren. Het hoorde bij hem, hij vond het vanzelfsprekend. Zijn schoonfamilie was volledig gepolariseerd, maar mijn vader ging probleemloos bij beide partijen op bezoek, en beide partijen waren bij wijze van uitzondering ook present bij zijn uitvaart, al zaten ze aan verschillende kanten van de ruimte.

De kern zit dus in het samengaan van theatraal optreden en troost. Dat theatrale heb ik deels van mijn vader geërfd, het komt soms naar boven, maar heeft voor mij ook het aura van iets uiterlijks en narcistisch. Ik ben al vroeg de cultuur gaan beleven als spiritueel avontuur waarbij uiterlijk vertoon gewantrouwd moest worden. Met mijn vriend Willy ging ik naar een film van Visconti, L'innocente, waarvan we maar weinig begrepen, maar het was tenminste iets serieus en moeilijks.

Ik begrijp nu ook beter waarom mijn vertrouwen in de serieuze, moeilijke cultuur steeds iets uiterlijks bleef behouden. Ik zag de waarde niet van het theatrale, uiterlijke, terwijl ik er toch ook een beetje talent voor heb (vooral voor de klas). Pas nu begin ik over de afstand te beschikken waarmee ik anders kan kijken naar mijn vader, naar Toon Hermans en naar theater.

Misschien was Rachmaninov voor mij achteraf gezien de vroege aankondiging van deze omslag. Ik was 25 toen ik in Heerlen een goedkope plaat kocht met het beroemde Tweede Pianoconcert. Ik vond het kitsch, echte sentimentele overdrijving. Thuis in Utrecht had ik op mijn klerenkast een hele verzameling heiligenbeeldjes, liefst met electrische flitslampjes. Zo wilde ik mezelf bewijzen dat ik al over die ironische distantie beschikte waarmee ik kon oordelen over de dingen. Nu, vele jaren later, kan ik eindelijk toegeven dat ik nooit over die distantie zal beschikken, dat uiterlijk vertoon zit te diep in mijn innerlijk. Ik luister graag naar Rachmaninov.

hifi karajan. berliner philharmoniker. 2lp. deu - Compra venta en  todocoleccion

zaterdag 28 december 2024

Onze configuratie

Eerst weer een herinnering. Ik huurde een autootje om met mijn vader een stukje te rijden, vlak nadat ik op late leeftijd mijn rijbewijs had gehaald. Het bangst was ik nog op een hellinkje, maar ook bij het invoegen op de snelweg (geen zicht in de spiegel) of bij een rotonde. Kijk ik nu terug, dan heb ik bij die rotondes echt - ik zweer het je - bijna nooit een fietser over het hoofd gezien. Behalve dus als mijn vader naast me zat. Ik heb dat drie keer meegemaakt. De fietser fietste rustig door, of hij balde zijn vuisten, gelukkig liep het goed af.

Je kunt het ook positief duiden. Dankzij mijn vader heb ik me kunnen oefenen in de bestaanswijze dat je ergens geen talent voor hebt, maar het toch moet doen. Je voelt je onzeker, en hoopt op een goede afloop. Die krijg je, wonderlijk genoeg, maar eerder ondanks dan dankzij jezelf. Je kunt ook zeggen: dankzij mijn vader heb ik me kunnen oefenen in calvinisme. Geen recht op zekerheid.

Momenteel zit ik nogal met het probleem van het in de wereld zijn. Dat kun je nalezen in mijn filosofische blogs (hier de link naar mijn meest recente filosofische blog). De filosofen Arendt en Patočka proberen ons in de wereld te krijgen, met liefde nog wel, en mijn held Agamben maakt het nog bonter, hij ziet de wereld zowat als God zelf, of als iets in God. Dat klinkt wel erg positief. Ik ben nu eerlijk gezegd op zoek naar denkers die ook terugschrikken voor het bestaan. Tjeeminee, wat hangt daar allemaal aan vast. Oké, jij bent die vader/ leraar/ chauffeur/ kok. En dan kom je met zoiets. Wat vind je er zelf van, Anton?

Het klinkt dramatischer dan het is. Zo bedoel ik het nou ook weer niet. Waar het om gaat is dat ik bij mijn (overleden) vader houvast zoek voor de ervaring dat we hier ook maar zijn, met onze 'configuratie'. We zitten onszelf en anderen zo vaak in de weg, hebben altijd voornemens om het beter aan te pakken, maar er zijn altijd momenten dat je niet alert genoeg bent, of het verkeerd hebt ingeschat. Als ik me niet vergis was de kinderwens bij mijn vader kleiner dan bij mijn moeder. Daar ligt mijn kans op herkenning. We zijn hier ook maar.

Vannacht hoorde ik een psychiater op de radio (Jim van Os) met die term configuratie. Hij wilde af van de etiketten zoals schizofreen. Iedereen heeft een individuele configuratie, met bepaalde gevoeligheden. Als je het moeilijk hebt, kun je met mensen praten die soortgelijke ervaringen hebben als jij. Het belangrijkste wat daar gebeurt is dat je niet apart gezet wordt, en iets gemeenschappelijk hebt met iedereen, telkens weer anders en in een andere mate, maar toch.

Ik ga er nu even niet kritisch naar kijken, of er flink over nadenken. Ik zeg even gewoon: ik ben een configuratie. Ik mis die fietser op de rotonde maar het loopt goed af. Mijn vader probeerde die schommel te fiksen, stalen buizen, lassen, wat hij niet kon. Buis op zijn hoofd, litteken. Eerst dacht ik vooral in termen van toewijding en goede bedoelingen. Nu kom ik op het idee dat je ergens terecht komt, en er het beste van probeert te maken. Hij moet dat op zijn manier hebben doorgehad.

 Kale man met litteken op zijn hoofd na oncologie operatie huilen en zijn  gezicht verbergen met zijn handen. | Premium Foto


dinsdag 24 december 2024

Kerstdesert

Kerst biedt beelden. Kun je van beelden houden? We vinden ze misleidend als de beelden in de plaats komen van echte mensen. Keer het eens om. Kun je van mensen houden zonder beelden? Laten we zeggen dat liefde altijd loopt via beelden.

Zo kan ik nog steeds van mijn vader houden, al is hij dood. Als mijn dochter Noraly binnenkomt met een boompje en dat versiert, denk ik aan mijn vader die dat vroeger deed, met de grot erbij. Het beeld heeft mijn vader overleefd, het is in de zin van de oude Romeinen een imago, het beeld dat ze bij de uitvaart meedroegen. Of het is een persona in de zin van het toneelmasker van de Grieken, of zelfs het optreden van de Etruskische halfgod Phersu. Het gestorven zijn gaat vergezeld van beelden en maakt de geliefde persoon extra (half-)levend.

Er sprak zojuist een familietherapeute op de radio (Else-Marie van den Eerenbeemt). Ze heeft al zo vaak gemerkt dat mensen graag bij hun familie willen zijn, ze vinden het vreselijk om pijn te voelen snijden, maar nog erger om de pijn te voelen van het afgesneden zijn. Daarmee verwijst ze naar dichteres Vasalis, die als psychiater vast ook wel had nagedacht over wat je kunt doen om die pijn te verzachten. De therapeute wijst op de betekenis van het dessert (ik denk nu meteen ook aan desert en de woestijnen van Vasalis). Het dessert markeert het einde van de kerstmaaltijd, het moment dat we extra zwaar willen maken, maar dat vooral ook vraagt om luchtigheid. Je moet je jas aantrekken, met sterretjes gaan lopen in de tuin ofzo.

We hebben nu eenmaal even die ontspanning nodig om de zwaarte van familie te kunnen verdragen. Ooit was Kerstmis daarvoor misschien uitgevonden. Er was een Vader, er was een gemartelde Zoon. Die moest ooit een baby zijn geweest. Hij had een moeder en, welja, ook een sterfelijke vader die ook goed was in dingen in elkaar zetten. Wat telt is een beeld dat ontspanning biedt, de geschiedenis raast voort maar hier is toch even dat lichtpuntje.

Al gauw brengt dat lichtpuntje zijn eigen zwaarte met zich mee. We zijn gezellig bij elkaar, maar denken ook daardoor aan de mensen van wie we afgesneden zijn, de doden, de exen, de broers. We willen het graag gezellig houden, maar dat kost weer zoveel energie dat we uit de band springen, foute dingen zeggen, en die foute dingen weer verzwijgen. De os en de ezel hangen om onze schouders.

De therapeute vertelt dat ze brieven krijgt, bijvoorbeeld van vader en moeder die met Kerst een reis naar Wenen boeken, zodat ze niet hoeven af te wachten of hun kinderen wel zouden komen. Zo zijn - denk ik dan maar - hun kinderen toch weer bij hen, in hun zware lichte hart daar in Wenen.

Fotostory: Wien in Weihnachtsstimmung