zaterdag 20 december 2025

In de naam van mijn vader Jozef - Bij het lezen van Thomas Mann

Een naam kun je tot op zekere hoogte als persona beschouwen, in de gebruikelijke zin, als masker waaraan je een rol of identiteit kunt aflezen. Het is wel een bijzonder masker, of hij zegt iets bijzonders over het masker wat er altijd al in zat, omdat de naam wordt gegeven terwijl je nog niemand bent. Daarmee suggereer je dus eigenlijk dat je wel al iemand bent, want je hebt al een naam.

Mijn vader heette Leonardus Josephus Simons. Ik moest dit jaar aan die eerste naam denken toen de nieuwe paus zijn naam koos. Mijn vader keerde zich tegen de pausen omdat ze de morele vooruitgang tegenhielden, met name het priesterschap voor vrouwen. Wel heb ik hem positief horen praten over de encycliek Rerum novarum ('Revolutie'), en die kwam eind negentiende eeuw van paus Leo XIII, over de noodzaak iets te doen aan de slechte omstandigheden van arbeiders.

Zijn tweede naam Josephus had waarschijnlijk te maken met een familielid naar wie hij vernoemd moest worden. Josephus is ook de patroonheilige van de gezinnen, en mijn vader zou later zijn naam eer aandoen door zich buiten zijn werk bovengemiddeld aan zijn gezin te wijden. Je zou ook kunnen zeggen dat de naam Josephus mijn vader eer aandeed, alleen was het nog even wachten tot de tijd er rijp voor was. De naam Jozef heeft de bijklank van een sukkel, die moet accepteren dat zijn vrouw zwanger is, maar niet van hem. Zoiets speelde nauwelijks bij mijn ouders, ook al was mijn moeder een tijdje verliefd op een priester.

Ik lees nu weer een roman van Thomas Mann, wat zeg ik, het zijn er vier, Joseph und seine Brüder, een serie waaraan Mann zo'n zestien jaar heeft geschreven. De aanleiding is weer eens een tip van Eric Bolle. Maar het past ook wel mooi bij die kerststallen, waar de nieuwtestamentische Jozef braaf op de achtergrond staat te kijken naar de vrouw met baby die de aandacht trekt.

In een lange aanloop bij Mann gaat het lang over de vader van de oudtestamentische Jozef, Jaakob. Hij gaat op de vlucht nadat hij door het plan van zijn moeder door misleiding de zegen heeft ontfutseld aan zijn vader Izaak, en op de vlucht moet voor zijn tweelingbroer Ezau die de zegen al was beloofd. Ja, het is allemaal niet fraai wat er gebeurt in die Bijbel, en mijn vader vertrouwde dat Oude Testament voor geen meter. Hoe dan ook, Jaakob komt terecht bij zijn oom Laban in het verre oosten, en gaat voor hem als veehouder werken. Hij wil graag de knappe dochter van Laban huwen, Rachel. Complicatie is dat zij niet de oudste is, en dat de minder knappe Lea moet worden gepasseerd. Laban speelt het spel fair maar hard, Jaakob moet maar liefst zeven jaar zijn werk doen om Rachel te verdienen, maar dan krijgt hij Lea er gratis bij.

Dan komt het zinnetje dat me te denken gaf: 'Puur wachten is marteling.' Reines Warten ist Folterqual. Het trof me omdat het wel klopt. Als je zeven jaar lang denkt aan de beloning, dan duurt dat te lang. Een truuk die Jaakob inzet is dat die periode door het getal zeven suggereert dat het om zeven dagen gaat. Maar het verschil is domweg te groot, de truuk helpt niet. Ik kan het weten, want ik moet nu drieënhalf jaar wachten op mijn pensioen, en heb maar besloten om - hoewel ik ook eerder kon stoppen - toch maar wat te blijven werken. In een prachtige innerlijke monoloog bedenkt Jaakob iets geniaals. Eigenlijk, zegt hij, is het maar goed dat het zo lang duurt, want dan ga je aan het werk en vergeet je dat je wacht. Een halfuur wachten kan een ergere marteling zijn dan zeven jaar. Maar eigenlijk is het ook weer goed dat hij werkt als herder. Tijdenlang hoeft hij niets te doen, zodat hij toch weer kan wachten. Wachten wordt zo de 'grondbas' van zijn leven. (Hoe het verdergaat weet ik nog niet, maar mijn schrijven is wellicht ook zoiets, ik kan niet wachten tot ik de romans uit heb, en dood de tijd alvast met schrijven erover. Corrigeren kan altijd nog.)

Ik vermoed wel dat die zeven jaren op een of andere manier vooruitwijzen, zoals ook in de Bijbel, naar de zeven vette en zeven magere jaren van de droom van de farao, die Jozef weet uit te leggen. Je moet in de vette jaren sparen voor de magere jaren. Die hele Bijbel blijkt zo een handboek voor het kapitalisme. Hoe kun je de steun van God zo gebruiken dat je er het meest op verdient?

En zo kon mijn vader doordat hij handig was met rekenen en belastingen al met pensioen toen hij zestig was, en hield hij er een flink bedrag aan over. Meer dan zijn zwager die hoogleraar was, met zijn dikke huis met zwembad in Zuid-Frankrijk. Zo'n sukkel is die Jozef dus ook weer niet.

In de romans van Mann speelt zeker ook de identiteit. De strijd tussen Jaakob en Ezau herhaalt de strijd tussen Kaïn en Abel, en later komt Jozef ook in conflict met zijn broers. Zo kunnen we de geschiedenis beleven als een oneindige groei naar het verleden, wat er gebeurt heeft al ontelbare keren plaatsgevonden. Op mijn manier zal ik dus ook een Jaakob of Jozef zijn.

Wat me nu te binnen schiet is een herinnering van toen ik tien was. Ik leed aan een messiascomplex, ik dacht dat ik een heel bijzondere roeping had in deze wereld. Dat kon ik maar beter verborgen houden, want ik voelde wel aan dat mensen daar niet begripvol op zouden reageren. Het zal zeker verklaren waarom ik me nu nog liefst gedeisd houd, om niet voor arrogant te worden versleten. Met mijn broers heb ik inmiddels wel weer een prima verstandhouding overigens. En altijd kan de roep klinken om in actie te komen, zoals bij mijn werk op school waar ik steeds meer taken en uren krijg (en ook salaris) vanwege mijn ernstig zieke collega.

Dat messiascomplex past helemaal bij Jozef, die droomde dat zijn broers als knipmessen voor hem bogen. Eigenlijk wel bijzonder hoe begripvol die broers op hem reageren. Ze willen hem eerst doden, besluiten daarna dat ze hem in een kuil gooien, en daarna weer om hem te verkopen aan een langstrekkende karavaan. Die blijkt overigens van de nakomelingen van Ismael te komen, die door Abraham was verjaagd. God schakelt die vervloekte en verjaagde broers steeds weer in om Zijn uitverkorenen, die hun uitverkiezing niet verdiend hadden, te redden.

Hallelujah.

Esau, Mighty Hunter - GoodSalt
Ezau en Jacob

4 opmerkingen:

  1. Je doet me een groot plezier, Anton, nu te schrijven over je volgende leesavontuur met Thomas Mann. Lang geleden heb ik het eerste deel van Jozef en zijn broeders gelezen, in het Spaans nota bene. Ik ben nog niet verder gekomen, omdat ik de andere delen nooit te pakken heb gekregen, maar tegenwoordig moet je dan zeggen: omdat ik nog niet de moeite gedaan heb om ze te pakken te krijgen, want bijna alles is onder handbereik.
    Hoe het ook zij, ik herinner me van dat eerste deel, over Jakob, dat het verder natuurlijk overbekende verhaal heel traag, maar onderhoudend, met veel uitweidingen en ironische terzijdes wordt naverteld.
    Wat me wel fascineert is de vraag waarom Thomas Mann zoveel tijd en moeite gestoken heeft in het navertellen van het bijbelverhaal. Het is zowat z'n levenswerk geworden. Ik las niet lang geleden zijn dagboek van de jaren dat hij de cyclus voltooide, en daarin klaagde hij er steeds over dat het hem zo'n moeite kostte de Jozefboeken af te maken.
    Nog iets over Jozef, de slimme zoon van Jakob, jouw vader ook, slimme rekenaar blijkbaar: je weet dat de naam Jozef in het Hebreeuws samenhangt met het werkwoord 'iasaf', dat vermeerderen betekent?

    Ga je in de kerstvakantie de andere delen lezen? Ik ben benieuwd. En heb je weleens geschreven over Doctor Faustus?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ioseef, ja Marc, in Genesis wordt gezegd: er komt nog een bij. Dat slaat dus op Benjamin. Viel me al op. Nu nog kijken wat Mann ermee doet.

      Verwijderen
    2. Ik ga in de kerstvakantie lekker doorlezen ja. En daarna weer een keer Faustus. Nog niets geschreven, hou je tegoed. Anton

      Verwijderen