Een vader heb je om tegenaan te trappen. Dat deed Oedipous, dat deden wij ook graag. Misschien hadden we toen al door dat die vader blijkbaar zo sterk was dat hij zelfs kon sterven. We hadden hem vermoord, maar hij had het verdiend. En bovendien waren we niet schuldig, we wisten niet dat het onze vader was, het had niets met ons te maken. En bovendien is hij wel dood, maar ontstaat er leven, een wonderlijk nieuw leven.
Zoiets moet ook door het hoofd van Dostojevski hebben gespeeld toen hij zijn Gebroeders Karamazov schreef. Ik heb me nog niet serieus verdiept in de biografische achtergrond van deze roman. Wel had ik ooit bedacht dat het een leuke naam was voor de appgroep met mijn twee broers. We trapten graag aan tegen onze vader. Er was een soort natuurlijke taakverdeling. Ik kende Dostojevski vooral van de universiteit, dus was ik Ivan. Mijn broer was nogal impulsief, dus Dmitri. Dan moest onze jongste broer wel Aljosja zijn, de zachtmoedige. Ergens, ergens moest misschien nog een bastaardzoon rondlopen, die in de roman uiteindelijk de vadermoord heeft gepleegd.
Laat ik het moment pakken om deze ingeving te verbinden met de ambivalentie der Russen. Ze zijn absoluut wreed en vol ressentiment, vol afgunst ook en paranoïde angstgevoelens ten opzichte van het Westen. We zullen er de komende decennia onze handen aan vol hebben. Maar ik moet ook denken aan Dmitri. Hij komt het meest overeen met ons beeld van de Russen, impulsief, oprecht, direct. En hij neemt het op voor het kind dat onschuldig moest lijden. Dan geef ik mijn entreekaartje terug, zegt hij in discussie met zijn broer.
Deze dagen gaan mijn broers weer als dollen tekeer in mijn hoofd. Onze vader is dood, alweer jaren, al is hij niet vermoord. Wel hadden we evenals de Karamazovs redenen om hem te haten. Hij lag aan de wortel van onze oorlog tegen onszelf, ons schuldgevoel, het gevoel dat we altijd tekortschoten. Hij was altijd - dit dan weer in tegenstelling tot vader Karamazov - onberispelijk, innemend, en als hij al het schandaal zocht was het een klein sympathiek schandaal. Zo liep hij in Berlijn, Pergamonmuseum, langs een Myceense grafkist en wierp hij zijn jas eroverheen, het was er gewoon te warm. De bewakers snelden toe, in paniek. Ik zag het niet aankomen, was grieperig en gewoon niet alert genoeg.
We zijn van onze vader gaan houden en hem bij zijn alzheimer een beetje gaan vertroetelen. Het meest nog mijn Dmitri-broer. Hij bleef het langst bij hem bij zijn aflossing van de wacht. De verwijten waren even vergeten, misschien wel juist dankzij zijn impulsieve karakter.
Hoe dit in deze serie past, die steeds meer in het teken van de Etruskische halfgod Phersu is komen te staan: mijn vader keert steeds terug in mijn broers en mij, hij speelt onvermoede acts. Vooral als er weer eens een uitvaart is, zoals afgelopen zaterdag van onze geliefde nicht Wilma. Een van mijn broers dook op en we speelden een soort toneelspel, ergens tussen wereld en onderwereld. Je probeert elkaar te bestrijden of te omhelzen, maar wat je bestrijdt of omhelst is een schim. We zijn al weg, in wezen. De dode die wordt betreurd zijn wij nog net niet zelf, maar in essentie al wel.
We proberen een scherpe speech voor elkaar af te steken, in onze apps of wandelingen. En daar vallen we elkaar weer op aan: je dramatiseert, jongen! Ik heb je aangevallen maar je maakt het te groot! Of in één adem: je relativeert alles, je neemt me niet serieus jongen! Je bent alleen maar met jezelf bezig en drukt ons weg! Onderschat ons niet, onze schaduwen reiken nog over je resterende jaren! Wat blijft is de irritatie van halfgod Phersu, optredend bij het dodenmaal.
De stem in mijn hoofd is dezer dagen de cabaretier die door het land trekt en de voorstelling veertig keer opvoert, ik word half onze vader, of die Phersu in mij. Het gaat elke keer hetzelfde, maar steeds ook met het gevoel dat het nu eens een heel verrassende wending kan nemen. Lange tijd dacht ik dat mijn Phersu me belaagde, ik zou geleidelijk uitgeput raken. Maar tegelijk voel ik me opleven. De teksten hoor ik weer echoën, de maskers zie ik wisselen.
We spreken van respect, de neutrale liefde die je met name na het gevecht hebt, of bij het afscheid. Je ligt gevloerd op de grond, maar uit respect hijst je broer je overeind. Laten we weer eens afspreken, ja? Of hij ligt gevloerd, ik lig gevloerd zegt hij, ik geef me over.