Een gigantisch misverstand heeft mijn leven beheerst. Daar kom ik langzaam achter. De aanleiding vormt de biografie van Wittgenstein, de beroemde van Ray Monk, die ik aan het lezen ben. Wittgenstein wist al heel vroeg dat hij een waarheidszoeker was, al toen hij acht of negen was. De filosofie kwam in die zin van buiten op hem af dat hij dacht dat die hem zou helpen bij zijn probleem. Ik had weer een ander probleem op die leeftijd. Ik ben dan ook geen Wittgenstein. Toch kwam ook bij mij de filosofie van buiten.
Hoe het zit, daar ben ik nu over aan het peinzen. Je kunt zeggen: al sinds ik door pastoor Rongen in contact werd gebracht (zonder dat hij daar erg in had) met de filosofie van Sartre, heeft de filosofie een flink stempel op mijn leven gedrukt. Zelfs zozeer dat ik vermoedelijk niet meer weg kom. De vlieg in het vliegenglas van Wittgenstein zou ik zo interpreteren dat het hoogst haalbare is dat we doorkrijgen dat we misschien naar de wereld om ons heen kijken, maar op een gegeven moment ontdek je dat er glas tussen jou en de wereld zit. Transparantie is haalbaar, doch ontsnappen is weer iets anders.
Deze ontdekking geeft me in eerste instantie veel troost. Ik snap nu beter waarom ik er ingetuind ben, toen, op pakweg veertienjarige leeftijd. Weet jij veel, er schuilt zoveel belofte in van alles, en er zijn ook altijd genoeg redenen om weg te willen. En niet te vergeten, je ontdekt krachten in jezelf. Als mensen tegen je zeggen dat je ergens goed in bent, dan wil je meestal wel. Pas later zie je dat die krachten je niet verder brengen.
Eerst kun je nog denken: oké, ik lees veel, dus zal het wel iets voorstellen. Oké, die Sartre spreekt met veel nadruk en het is een hele pief volgens veel mensen, dus dan is het de moeite waard om in die teksten te duiken. Oké, er zijn in Nederland hele faculteiten bezig met mijn favorieten, dus dan heb ik een club waar ik in principe bij kan horen. Ik vergeet nooit dat ik als scholier met vriend Leo naar Nijmegen fietste, en daar in de Erasmustoren in de universiteitsbieb het boek van Sartre zag staan. Toen ik een studente theologie die Leo kende daarover sprak, als iets dat ze vaag kende, vanuit de colleges, en meer niet, deed dat niet meteen bellen rinkelen.
Precies dit had wel bij mijzelf bellen kunnen laten rinkelen. Als die Sartre niet zo machtig is dat de studenten er allemaal van onder de indruk zijn, dan zit ik blijkbaar met een privé-interesse. Die hele filosofie is ook maar gewoon een groep met een bepaalde interesse, ook al doen ze daar alsof ze iets speciaals te zeggen hebben over de hele wereld en de hele mensheid. Maar de bellen rinkelden niet. Ik was een onzekere jongen die veel opties openhield, waaronder de klik met gelijkgezinden, mensen die dezelfde boeken lazen als ik.
De filosofie was iets dat leefde, op de universiteit met name. Daarbij kwamen andere sferen. Met vrienden organiseerde ik zeven jaar lang een filosofisch café. Daar kwamen vooral bevriende studenten. De levenskunst kwam op, er waren tijdschriften en in Leusden was een educatief centrum. Als het loopt, dan is het blijkbaar iets, kon ik nog denken. Via reacties van anderen en ook bij mezelf zag ik opnieuw dat ik goed was in bepaalde aspecten van filosofie: ik kon redelijk goed schrijven, en ik las veel. Wat ik las, begreep ik ook behoorlijk goed.
Maar er was nauwelijks impact. Mijn vrienden stelden me gerust: bijna niemand heeft impact. Het gaat om passie. En je moet geduld hebben. Eerst ben je een soort slaafje aan de instituties, je wordt vernederd, maar later word je beloond, dan ben je er lang genoeg en heb je een vaste positie. Toen begon ik onraad te ruiken. Ik heb zo mijn twijfels over allerlei dingen en over mezelf. Van Descartes begreep ik dat je daar ver mee kunt komen in de zoektocht naar waarheid en/of zekerheid. Maar dat is niet hoe het werkt, in dat wereldje. Je moet een gezicht hebben en een stem. Daarmee druk je je stempel op die wereld.
Ik heb dat nog best lang volgehouden. Het keerpunt, als dat er al was, moet zijn verschenen toen ik zelf ging publiceren. Publiceren wil zeggen dat je jezelf laat zien en dat je wordt gezien. Een uitgever bepaalt dat je het waard bent om te worden gezien. Het draait dus kortom om de persona, het masker in een gedramatiseerde omgeving, waarachter misschien iets schuilgaat, maar dan is dat ook een persona. Niet dat dat er iets toe doet overigens. Jij hebt iets te zeggen, je laat je zien. En je probeert anderen te overtuigen, om je te publiceren, je te lezen, op je te reageren.
Waarschijnlijk ben ik ijdel genoeg om te genieten van een publicatie. Maar als ik een publicatie van mezelf lees, inclusief deze blogs, dan is het of ik iemand anders lees. Iemand die iets kan wat ikzelf niet kan, iemand die een paar stappen verder is dan ikzelf, en me vooruit wil trekken. Ik schrijf om iets zichtbaar te krijgen wat me verder helpt. Die ervaring is zo krachtig dat ze uiteindelijk, zo schat ik in, sterker is dan de filosofie.
Een van de duidelijkste aanwijzingen dat mijn schrijven sterker is dan mijn identiteit als filosoof is mijn plezier in het schrijven. Ik schrijf dingen waarvan ik zelf zou genieten als ik lezer was. Ik schrijf voor de lezer die ik ben. Daarmee reik ik de achtjarige Anton de hand, want die las ook graag. Steeds wanneer filosofen lieten merken dat ze het niet boeiend vonden wat ik deed, had het te maken met desinteresse in dat plezier. Plezier is voor veruit de meeste filosofen niet voldoende reden om te schrijven en te lezen. Het kan natuurlijk ook zijn dat we niet dezelfde smaak hebben, bij plezier zit altijd iets subjectiefs en persoonlijks.
Als je zoals ik niet gelooft in subjectiviteit, niet in de zin van een bewustzijn als centrum van alles: dan is dat plezier wellicht iets dat toch weer met waarheid te maken heeft. Achteraf beschouwd vind ik het onbegrijpelijk dat ik mijn plezier niet met mijn mede-filosofen heb kunnen delen, dat het hun onverschillig liet. Wat is een waarheid waard wanneer die niets te maken heeft met het plezier dat we hebben, in schrijven, denken, dingen die we met elkaar kunnen delen? Het is voor mij onbegrijpelijk, waarmee ik niet wil zeggen dat anderen daar te kortzichtig voor waren. Misschien is mijn ervaring van plezier wel anders, te anders, en konden mijn filosofische lezers gewoon de sprong niet maken.
Lang verhaal kort: ik heb er vertrouwen in dat ik al schrijvend meer inzicht krijg in wat de filosofie me gebracht heeft en nog kan brengen. Ietsje meer transparantie lijkt me wel fijn, en behalve Agamben is Wittgenstein wel iemand die me daarbij kan helpen. Daarnaast begin ik door te krijgen hoe belangrijk mijn naaste vrienden voor me zijn. Ze geven me boeken, of tips, en anderen zijn weer benieuwd wat ik vind van hun schrijfsels. Nee, geen groot publiek. Maar het voordeel is dat ik scherper zie hoe leven en schrijven op elkaar betrokken kunnen worden. In een kleine kring. Leven en schrijven bij elkaar houden, dat is wat Wittgenstein en Agamben voorstaan, en wat mij tot hier heeft gebracht, en verder zal brengen.
Sartre op jeugdige leeftijd |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten