vrijdag 14 februari 2025

De eenzaamheid van olijfbomen

Mijn vader kon dan geen smaak hebben, hij vond wetenschap en kunst wel belangrijk. In een periode van zijn leven was hij bezig zichzelf te vormen, en als kinderen kregen we dat mee. Ik heb dat heel lang naar mijn achterhoofd geschoven. Ik schaamde me lang voor die onverfijnde smaak van hem. Daardoor ontging me dat ook mijn smaak niet erg verfijnd is. Nu kom ik daar langzaam achter. Mijn waardering voor diepzinnige kunst komt vooral voort uit mijn poging mijn best te doen.

Bijvoorbeeld toen ik een tijdje geleden op Netflix op zoek was naar een leuke film, en daar eigenlijk geen zin in had. Toen stuitte ik op een documentaire over Van Gogh. Verschillende Franse autoriteiten, onder andere directeuren van musea, gaven uitleg bij zijn schilderijen in verbinding met zijn leven. Het was een stuk prettiger dan die Jeroen Krabbé, die me veel te theatraal is.

Er komen nu twee motieven uit de vorige blogs van deze serie samen: 1) mijn gebrekkige geheugen. Ik herinner me zo goed als niets van hoe mijn vader keek naar Van Gogh of over hem praatte. Hij had een boek gekocht met platen, waarvan ik er een met viltstiften natekende toen ik acht was. Die tekening heb ik nog steeds. Een jonge man met zwarte hoed en dun snorretje, en een opvallende das met blauw en roze. Ik zie ook nog dat boek voor me, zoals er dertien in een dozijn gaan. De kaft, de blauwe kleur, het doorzichtige plastic dat eruit zag of het er later omheen was geplakt. 2) Die grove smaak van mijn vader dus, die gepaard ging met aandacht. In Parijs bezochten we op mijn zevende het Louvre. Ik zie nog de Mona Lisa met veel Japanners ervoor en de uitleg van mijn vader dat ze geheimzinnig glimlachte. Ik dacht dat hij het over een mechaniek had dat ineens in beweging zou komen en waarop iedereen stond te wachten.

Van Gogh, Mona Lisa, op dat niveau zitten we dus. Vandaag had ik toch ineens tijd en zin om naar Kröller-Müller te gaan, niet per se vanwege Van Gogh, maar vanwege het bos vooral. Ik wist dat er een expositie was over de spiritualiteit van Helene Kröller-Müller, schilderijen en tekeningen uit haar verzameling die met het thema te maken hadden, 'Welkom in een andere wereld'. En daar zag ik ineens een Van Gogh hangen die me trof. Een heel bekend, eigenlijk al té bekend schilderij. Het groen en het blauw. Maar wat had dit nou in godsnaam te maken met die andere wereld? Het was toch echt deze wereld, de dynamiek en waanzin van deze wereld, die je ook kunt zien in de natuur. Zintuiglijk tot en met. Deze wereld.

Opnieuw moet ik mijn best doen om Jeroen Krabbé uit mijn voorhoofd weg te schuiven. Wat kan theater toch opdringerig zijn. Hij ging daar zogenaamd op zoek naar de echte olijfgaard en de plek waar Van Gogh heeft zitten schilderen. Alsjeblieft zeg. Zo ga je alsnog denken dat de boomgaard uit een andere wereld komt en moet worden teruggebracht naar deze, naar het gezichtsveld van Krabbé.

Hopelijk hielp het bijschrift. Ik vreesde even dat er geen bijschrift was. Er is een trend waarin bijschriften uit den boze zijn, het schilderij moet voor zichzelf spreken. Dan heb je bij Van Gogh wel goed pech, want hij was nogal gelovig, zoon van een predikant en zelf een tijdje pastoraal actief, en had in zijn achterhoofd of voorhoofd allerlei bijbelse associaties. Zo ook, volgens het bijschrift, bij dit schilderij van de olijfgaard. We moeten er de Hof van Gethsemane bij denken, waar Jezus zich verlaten voelde door Zijn Vader.

Tegelijk gaat er troost uit van deze olijfgaard, zegt het bijschrift. Olijfbomen kunnen gedijen onder hoge temperaturen, droogte en wind. Ze doorstaan de tegenslagen in het leven. Jezus, en ongetwijfeld Van Gogh zelf, verlaten door hun vader, komen tot acceptatie van het leven en de dood in de olijfgaard.

Hier in de kast staat ook een boek van Van Gogh. Een ander boek, eenzelfde boek. Ik heb er nog nooit in gekeken. Misschien ga ik dat nog eens doen. Het boek van Van Gogh is een olijfboom, het doorstaat tijden van droogte en grove smaak.

 

 

 

dinsdag 11 februari 2025

Het werk en mijn vader

In de jaren zeventig veranderde Heerlen in een onderwereld, met zombies en andere stumperds, sjravelere. Daarvoor was er ook al een onderwereld, de mijngangen, die nu op tv worden herdacht. Mijn vader werkte bovengronds, bij de salarisadministratie. Soms gingen we uit de stad langs zijn werk, waar we wachtten bij de ingang van de kantoren. Hij liep dan met ons mee naar huis.

Ik weet niet of dit echt zo gegaan is, mijn herinneringen zijn te vaag en onzeker. Ik zal evenwel mijn betekenissen moeten halen, delven, uit die vage, onzekere herinnering.

Voordat mijn vader dement werd, vertelde hij lange verhalen over de melkfabriek. Daar kwam hij terecht vanaf de mulo. Of misschien na nog een vervolgopleiding. Zie je, daar ga ik weer. Had ik maar beter geluisterd, of alles op de voicerecorder gezet. Maar hij praatte ook zo lang en veel.

Er springt nu uit dat mijn vader half verwikkeld raakte in ruzies tussen de leidinggevenden, daar op de melkfabriek. Hij wilde of moest er weg. Toen werd hij door zijn oudere broer Ben geholpen, die als ik me niet vergis bij de mijn werkte, in de personeelsdienst. Hij heeft mijn vader (min of meer?) zijn baan op de mijn bezorgd. De mijn was uiteraard de belangrijkste werkgever.

Ze verzorgden daar allerlei cursussen voor hun werknemers. Mijn vader had later nog stencils liggen over psychologie en sociologie. Daar op zijn werk moet zijn interesse in sociologie zijn ontstaan. Je kunt het denk ik vergelijken met Philips in Eindhoven, die allerlei educatieve en culturele zaken aanbood aan zijn werknemers.

Voordeel van mijn onvermogen tot luisteren en onthouden is misschien dat er iets komt bovendrijven in die soep van halve, onbetrouwbare herinneringen. Nu is dat het besef dat je in Heerlen kunt hebben gewerkt, op de mijn nog wel, en tegelijk een zekere losheid kunt hebben in je verbondenheid met dat werk. Door die toevallige binnenkomst via zijn broer en door die sociologie realiseerde mijn vader zich volgens mij dat de wereld groter was dan de mijn. Hij was niet de mijn.

Daar kan ik me wel in vinden. Ik zit in de trein op weg naar mijn werk en typ deze blog op mijn telefoon. Ik doe daar de dingen die ik daar behoor te doen. Het klikt best vaak met de mensen daar. Maar de wereld is groter dan mijn werk.

En: ik ben er ook maar terechtgekomen.

Niet dit gebouw, maar ernaast