In mijn leven moet er een tijd geweest zijn zonder filosofie. Goed, ik zat toen eigenlijk wel helemaal in de godsdienst. Ik was denkelijk zestien toen ik Sartre ging lezen en overging van de godsdienst naar de filosofie.
Nu zit ik in een periode waarin de filosofie zich afsluit. Filosofie was allereerst deelname aan een wereld van denkers en een lange, respectabele traditie. Die wereld kon niet zonder gesprek, dialoog, discussie. De lezer van deze serie heeft de stappen kunnen volgen van mijn weg, tot en met het isolement en wat dat met mijn vader te maken heeft. Isolement is iets dubbelzinnigs. Het maakt de weg vrij voor filosofie, maar sluit je af van het gesprek met anderen, of het registreert althans deze afsluiting.
In een brief aan een vriend heb ik het zo verwoord: filosofie is van een taak veranderd in een gewoonte. Ik blijf de rest van mijn leven haast gedachteloos dat instrument oppakken en - met iets meer bewustzijn - ik leg het weer neer. Ik zoek nu weer toegang tot mezelf als niet-filosoof.
Dat zou terugkijkend op mijn leven betekenen dat ik automatisch weer in de religie terugval. Ik herinner me nog hoe loodzwaar dat was. Ik voelde me een messias die een zeer speciale taak in deze wereld had. Van alle kanten werd die taak bevestigd: ouders, kerk, school, boeken, en vooral mijn verborgen, innerlijk leven.
Zou er nog een andere uitkomst denkbaar zijn? Is het mogelijk om uit de filosofie te stappen zonder terug te vallen in een nog zwaarder sisyfusgebeuren? Ik denk voorzichtig van wel. Nu denk ik dat iets meer helderheid over mijn jeugd me uitzicht geeft op iets anders.
De sleutel ligt opnieuw weer in het isolement. Toen ik overging van de godsdienst op de filosofie nam ik mijn verborgen, innerlijke leven mee. Pas zeer geleidelijk drong het tot me door dat ik zelf degene was de het contact met de wereld der filosofen afhield. Zeker, ik ging het contact niet uit de weg, nam deel aan groepen, instellingen en evenementen. Toen merkte ik dat er zelden of nooit een gesprek ontstond waar op eenzelfde golflengte gepraat werd op een voor mij zinvolle manier. Ik weet dat aan anderen, en pas weer veel later zag ik dat er in mijzelf iets was waardoor ik me er niet aan kon of wilde overgeven.
Innerlijk leven, isolement, negatief of positief ervaren, het is iets, of er zit daar iets, wat ik blijkbaar belangrijker vind dan de wereld waarin godsdienst of filosofie met elkaar wordt gedeeld.
Ik denk bijvoorbeeld aan mijn moeder. Zij voelde zich overbelast en niet thuis in de boerderij van haar ouders. Haar dromen gingen over de franciscanen aan de andere kant van de muur, waar een novicenklooster stond. Haar bestemming werd de stad waar franciscanen een nieuwe draai konden geven aan de godsdienst waarmee ze was opgevoed. Haar kinderen moesten die droom realiseren. Het moesten kinderen worden die zelf ook kinderen kregen en over wie ze met trots kon praten tegen moeders die met trots over hun kinderen praatten. Ik zou dokter moeten worden, liefst. Kort gezegd, de godsdienst van mijn moeder was al behoorlijk seculier, en bestond in het koesteren van een droom over kinderen.
Daarnaast denk ik aan mijn vader. Hij was opgevoed door twee eigenzinnige ouders die elkaar in de weg zaten. In de buurt heerste een priesterlijke spiritualiteit van montfortanen. Mijn vader werd een vroom mens, de vroomste van de vier broers. Vermoedelijk werd die spiritualiteit het eerste ankerpunt van zijn innerlijk leven. Dat kon hij vervolgens uitbouwen via romans in de bibliotheek en later via de spiritualiteit van mijn moeder, waarin hij zich liet meenemen. Mijn vader maakte zich minder zorgen over aanzien, hij had dat al voldoende. Als mulo-scholier belandde hij in diverse banen in een rol op de achtergrond waarin hij steeds meer werd gewaardeerd. Zo kon hij zijn kinderen vrij laten.
Zo bezien is dat innerlijke leven van mij vooral een erfenis. De filosofie paste daarbij, vooral doordat ik dacht dat ik daarmee kon ontsnappen aan de knellende, uiterlijke kanten van de religie van mijn ouders. Maar dat was, zoals ik nu beter zie, vooral een misvatting. Voor mijn ouders waren die uiterlijke kanten wel belangrijk: we moesten per se 's zondags naar de kerk. Maar daaronder lag hun innerlijke betrokkenheid, hun betrokkenheid bij hun innerlijk. In plaats van ontsnapping dus overname.
Daarnaast kreeg ik dankzij die filosofie meer kracht om de strijd met mijn vader aan te gaan. Er waren heftige discussies, bijvoorbeeld over de rol van de Amerikanen in de wereld. Mijn filosofie hielp me flink daarbij. Maar het was niet deze filosofie die me werkelijk boeide. Toen ik een paar jaar verder was, heb ik die filosofie niet meer gebruikt, ik had geen zin in discussies omdat ik daar niet kon winnen, en niets kon winnen. Ze leverden niets op.
Ik ontdekte het schrijven als mijn manier om de filosofie voor mijn karretje te spannen, al wist ik niet wat dat karretje was. Een schrijven dat bleef doorgaan ook toen bleek dat ik de openbaarheid niet echt opzocht. Ik gebruikte mijn adressant vooral als een middel om dat schrijven op gang te houden. Het kon ook een denkbeeldige adressant zijn, of, zoals in deze blogs, een half-denkbeeldige adressant. Dat is de allerbeste optie, beter dan de openbaarheid en beter dan het isolement.
Het was dus niet de filosofie waardoor ik ontsnapte. En omgekeerd: ik ben niet werkelijk ontsnapt, doordat ik niet doorzag hoe ik mede door de filosofie gebonden bleef aan zaken die me niet echt boeiden, de droom om belangrijk te worden en de discussies. Dat heeft lang, heel lang geduurd.
Als ik mijn nieuwe stap zou omschrijven, dan zou ik zeggen dat ik op het punt sta aan de erfenis van mijn ouders een nieuwe draai te geven. Terugkijkend op mijn leven zie ik dat ik altijd onbelangrijk ben geweest, in de wereld van de filosofen en in mijn werk. Het is een onbelangrijkheid die niet meer hoeft te worden gecompenseerd, bijvoorbeeld doordat mijn kinderen belangrijk moeten worden. Mijn kinderen zijn belangrijk niet omdat ze iets moeten worden, maar om wat ze zijn.
Daarnaast zie ik dat mijn schrijven lijkt op wat mijn ouders belangrijk vonden. Het lijkt op de romans die mijn vader las, van spirituele mensen die peinzen over de wereld en rechtvaardigheid. En het lijkt op de biografieën die mijn moeder me te lezen gaf, over uitvinders die hun weg zochten in die soms harde wereld, en een verhouding zochten tot hun talent. Dat talent ligt ergens tussen het innerlijk en de wereld. Je hebt het, zou Virno zeggen, en daardoor kun je er soms afstand van nemen.
Mijn talent voor filosofie wijst in twee richtingen: inschakelen om ermee te peinzen over deze wereld, en daarnaast ook: dat talent begraven als het me opzadelt met de valse droom om belangrijk te worden.
Ik ben benieuwd waar deze move me brengt. Om met Roberto Benigni te spreken: dank je, ouders, voor de armoede die jullie me gaven!