Het is al vaker gebleken hier, ik ben mijn vader. Lange tijd dacht ik nog dat ik mezelf zocht via mijn vader. Dat was ook best logisch. Dat verhaal van DNA enzo. Maar er waren ook steeds al aanwijzingen dat het veel verder ging dan dat. Neem alleen al die titel, die me ook maar is komen aanwaaien, 'personae'. Maskers. Ja, maar ik viel alweer lang geleden voor die merkwaardige etymologie van Phersu, de Etruskische halfgod die bij lijkenspelen optrad. Ineens verschijnt er die halfgod. Dat was mijn vader. Hij was geen masker, hij was een acteur zonder masker.
Ik lees nu ergens over theofanie. We denken over een god vaak als iets onbereikbaars, of iets doods. Dat kan zijn, maar ook als onbereikbare en als dode kun je nog verschijnen. Voor een god maakt dat niet uit. Kijk maar hier, wat is deze blog anders dan taal die voortvloeit uit de verschijning van mijn vader, die dus misschien wel teruggaat op de verschijning van die halfgod. Hij fascineert ons, we blijven ernaar kijken, en in die blik, lees ik bij mijn filosofen, is er geen subject en object. Zien en gezien vallen samen in het mysterie, het tremendum et fascinosum, zoals theoloog Rudolf Otto (1869-1937) de ervaring van het heilige typeerde. Vreeswekkend en fascinerend.
Kleine complicatie is dat mijn vader niet hield van Latijn. 'Geen woord Latijn', stond er in zijn instructies voor de uitvaart, waarbij hij aantekende dat ik die moest leiden, en wetende dat ik lesgeef in het vak Latijn. Nu zaten daar geen kwade bedoelingen achter, want kwade bedoelingen waren mijn vader vreemd. Het ergerlijke was juist dat zijn bedoelingen altijd goed waren, zodat je hem nooit ergens op kon aanspreken. Maar omdat ik nu eenmaal getraind ben in het zoeken naar betekenissen in teksten, roept de tegenspraak in mij de reactie op om er een gedachte of wat aan te wijden.
De makkelijke oplossing is om mijn vader zozeer te vereenzelvigen met mijn Etruskische halfgod, dat ik hem zichzelf laat redden uit de Romeinse verdrukking en verdringing van de Etruskische cultuur. Dat zou te makkelijk zijn, omdat het Latijn door mijn vader niet werd geassocieerd met de Romeinen, maar met de conservatieve katholieke kerk. En die kun je ook weer niet zomaar identificeren met de Romeinen. Er zitten ongetwijfeld Etruskische elementen in de katholieke kerk, die ongetwijfeld weer anders zijn dan de verdrongen Etruskische elementen bij de Romeinen. Je ziet, het wordt al gauw te gecompliceerd en nietszeggend.
Nee, ik denk dat het verbod van mijn vader op een bepaalde manier de ervaring van het heilige illustreert die ik hierboven theofanie noemde, de verschijnende god. Het mag dan zijn dat die verschijning vreeswekkend en fascinerend is, we zijn tegelijk ook mensen en willen graag weten waar we het over hebben. Zo las ik de volgende uitspraak van onze Otto:
'De goden zijn geen personificaties. Er is in werkelijkheid geen 'personificatie', maar alleen een ontpersonificatie, zoals er ook geen 'mythenvorming' is, maar alleen ontmythologisering; en zoals het, naar het betekenisvolle woord van Schelling, zinloos is om te vragen hoe de mens bij God kan zijn gekomen, terwijl er alleen gevraagd kan worden hoe hij zich van God heeft kunnen verwijderen.'
Met andere woorden, dingen zoals mythes, taal en goden verzin je niet, je bent er altijd al in, ze bestonden er altijd al. Tegelijk zien we hoe we ons verwijderen van al deze zaken, hoe we ze brengen tot hun grenzen, in de ontplooiing van de rationaliteit. Dat zie ik weerspiegeld in het Latijnverbod van mijn katholieke vader, waarmee hij overeenkwam met de protestantse lijn van Otto (hij was protestant). Liturgie moet gebeuren in de volkstaal, niet omdat het Nederlands zo mooi is, maar omdat we elkaar moeten kunnen verstaan.
Ik kom nu tot de toch wel opmerkelijke conclusie dat ik mijn vader van nu af anders moet gaan bekijken. Niet als de persoonlijkheid die hij leek te zijn, en die ik zo graag in hem wilde zien, maar als mijn voorganger in het proces van ontpersonificatie. In essentie betekent dit dat we de wereld zien als verschijning van goden, als theofanie. We zien mensen, dieren, natuur. De plaats waar mijn vader dit als geheel kon aanschouwen was de kerk. Maar toen hij zag hoe die kerk groepen hiervan afzonderde, via hiërarchie, verbod van priesterwijding voor vrouwen, begon hij zich langzaam los te maken van die kerk, de 'Latijnse' kerk.
Ik denk aan Teilhard de Chardin (1881-1955), die de evolutie wilde verenigen met de scheppingstheologie. Dat vond mijn vader fascinerend. Het gaf hem de basis om zelfs oorlogen en ruzies te relativeren. 'Het kan zijn dat liefde niet in onze generatie overwint', zei hij, 'maar het kan altijd over lange tijd gebeuren, als we generaties verder zijn.' Het verklaart zeker ook de fascinatie van mijn vader voor encyclopedische vormen van wetenschap, waarover ik het eerder al had (zie hier). De interesse van mijn vader voor wetenschap was oppervlakkig, maar je zou juist die oppervlakkigheid beter kunnen begrijpen vanuit de theofanie. Het was vooral de fascinatie die hij koesterde, niet zozeer de nieuwsgierigheid of de strengheid van methode.
Zo verschijnt langzaam de natuur. Niet de natuur van de elementen waarmee we strijden, en ook niet de natuur van de natuurwetenschappen. Het is het beeld van de natuur, de natuur zoals die aan ons verschijnt, bij autoritjes of wanneer we kijken naar de Tour de France ('Kiek doa, doa geet der geale trui!). Of de natuur van bepaalde mythes en plaatsen. Overal doken voor hem beelden op, geesten van overledenen, die meestal vluchtig bleven, kwamen en gingen. Nog toen hij al half dement was bleef hij wegjes en huizen aanwijzen waar die en die gewoond had. Eerder namen dan personen, zijn manier om de natuur te ontpersonificeren.
Door over mijn vader te schrijven, begin ik nu te begrijpen, ontpersonificeer ik mezelf, ik word een ander, de ander die ik altijd al was maar graag wilde verdringen, omdat ik dacht dat ik zelf een persoon moest worden. Ik heb me nu ingeleefd in een stukje theorie van Rudolf Otto, mijn vader binnen de kaders van die theorie gebracht, en beoefen daarmee op mijn manier theorie, dat wil zeggen beschouwing, het zien waarin het geziene samenvalt met degene die ziet, en waarin ze allebei opgaan. Voor alle duidelijkheid: daar is geen woord Latijn bij, theoria is een Grieks woord, en op zijn manier heeft mijn vader dat begrepen.
![]() |
Rudolf Otto |