zaterdag 20 mei 2017

Je mag wat ik wil

De redevoeringen van mijn vader lijken te draaien rond oordelen. Praat hij over Jean, dan luidt het refrein dat het 'inne leage' was. Maar dan ineens horen we dat hij huilde en ook niet wist wat hij met zichzelf aan moest. Blijkbaar was Jean toch niet zo leeg dat hij gevoelloos was. Het kan dus goed zijn dat we bij de oordelen te maken hebben met een figuur, een soort kristal dat wel hard is maar van meer kanten kan worden bezien en zicht biedt op diverse kanten, kleuren en lichtbrekingen.

Vroeger dacht ik altijd dat een gesprek in wezen een dialoog was. Je moest niet alleen praten maar ook reageren op de ander, anticiperen op zijn repliek en ruimte laten. Bij mijn vader ligt dat anders. Zelfs als de ander alleen maar instemmend en kort wil reageren, dan verheft hij zijn stem alsof hij ook dat laatste restje ruimte dat de ander heeft nog voor zichzelf opeist. Bezie je deze gewoonte vanuit de moraal, dan zal hij het met je eens zijn dat het belangrijk is om te luisteren en soms realiseert hij zich dat hij iets meer van de pratende kant is en het luisteren aan de ander laat. Maar belangrijker is dat hij het gesprek door zijn eigen praktijk herdefinieert. Met zijn zinnen reageert hij op zijn voorgaande zinnen en bouwt zo zijn verhaal op. Het is een vervolgverhaal waarin de zinnen betrokken zijn op wat eraan voorafgaat.

Zo krijgen we ook zicht op de plechtige en monumentale toonzetting van zijn verhalen zoals over Jean. (Even tussendoor: de lezer zal bemerken dat ik via mijn vader ook verheldering zoek voor mijn eigen blogs; alles wat ik over hem zeg geldt ook voor mij en voor wat u nu leest, zodat het kristal niet alleen doorzichtig maar ook ondoordringbaar hard en onflexibel wordt.) Het monument staat recht overeind. Het is een teken dat verwijst naar gebeurtenissen in het verleden. Niet per se naar die gebeurtenissen zelf maar zoals ze verteld zijn. Ze behoren tot de mythologies zoals Barthes die typeerde in bijvoorbeeld de Tour de France. Verhalen of overtuigingen die gaan over verhalen of overtuigingen met de bedoeling die te bevestigen.

Hoe kunnen we omgaan met dit type gesprek? Ik heb een ontwikkeling doorgemaakt die ooit moet zijn begonnen met het muzikale, wellicht al voor mijn geboorte. Daarna moet er een fase van ontzag zijn geweest die lang heeft geduurd. Niets bijzonders. Bijzonder is misschien wel de kleur van dit ontzag. Het is die kleuring van moraal en religie die werd verzacht door de relativering die kenmerkend is voor onze moderne cultuur. Mijn vader moet die relativering hebben meegekregen via de Amerikanen, de kerkelijke spiritualiteit en de mensen die hem omringden zoals zijn broers. De volgende fase brak aan toen ik mijn narcisme gefrustreerd zag door zijn dominantie in wat we meestal puberteit noemen. Ik voelde me beklemd en zocht een uitweg zoals ik die eerder beschreef in de korte interventie. De kleine ruimte die ik kreeg benutte ik om een korte tegenwerping te plaatsen die met een beetje geluk als breekijzer kon werken. Het grootst denkbare succes was een hevige discussie waarin ik mijn vader tegenwicht bood.

Mijn vader kwam altijd superieur uit die strijd. Hij kon ineens grijnzend aan de relativerende kant gaan hangen waardoor ik me schaamde voor mijn emotionele overdrijvingen en me gefrustreerd voelde over mijn onvermogen hem te overtuigen. Toen al had ik de beperkingen van het dialoogritueel kunnen zien. Dat ik die niet heb gezien heeft zeker te maken met de vorm van mijn verzet in wat we meestal opvatten als identiteit. Ik ging theologie studeren en belandde daarmee midden in een rationaliteit die het dialoogritueel van de buitenkant afdekte en verstevigde. Later ben ik die dialoog gaan zien als personalistische relativering van de rationaliteit, zeg maar met Bachtin.

Hoe is het mogelijk dat het zo lang heeft geduurd voordat ik zag dat onder die dialoog die massieve monoloog schuilging? Dat moet te maken hebben met het krediet dat ik steeds ben blijven geven aan het sacrale. Er zijn zoveel steunpunten van sacralisering in mijn jeugd die doorwerken in mijn brein dat mijn zoektocht naar uitwegen bijna automatisch belandde in plaatsen van sacraliteit. Sport en natuur om maar een paar te noemen. Maar ook de herinnering. De herinnering heeft in mijn belevingswereld vooral de functie om toevallige gebeurtenissen aan te wijzen. Dit gebaar is meestal plechtig maar kan ook de vorm aannemen van anekdotes die we elkaar keer op keer lachend vertellen, zoals over de familie Hazen, de familie die we op sleeptouw namen op vakanties en die zich diep bewust moeten zijn geweest van onze superioriteit, een besef waaraan wij blijkbaar behoefte hadden.

Voor mezelf scheelt het al wanneer ik me niet gedwongen voel om me tot die sacralisering te verhouden en mezelf erboven te verheffen. Dat zou betekenen dat ik van mijn leven een Bildungsproject maak, wat onmogelijk is omdat het Bild dat ik daarmee nastreef automatisch zelf zo'n sacraal monument wordt en daaraan wilde ik nu juist ontkomen. Ik doe dus maar wat, schets hier en daar een lijntje waarlangs ik kan bewegen, mezelf in beweging kan houden.

In deze blogserie kan ik proberen dergelijke vluchtlijnen te onderscheiden in het monologische gebaar van mijn vader. Het heeft sterk rituele trekken. Een van zijn rituelen is het uiten van zijn eigen wil. Hij laat jou het restaurant kiezen om je het idee te geven dat het belangrijk is dat niet gebeurt wat hij wil maar wat jij wil. Overigens had ik daarvoor al aangeboden voor hem te koken, iets wat hij in mijn belang al had afgeslagen, waardoor je er niet achter komt of hij dat eigenlijk wel prettig had gevonden. En zo belanden we dan in die pizzeria. Gaandeweg laat mijn vader blijken dat het hem daar niet bevalt. De porties zijn te groot, het is er te donker. Maar hij houdt zich groot en zegt niet zelf, maar laat mij zeggen dat we de volgende keer echt bij Goya gaan eten, het restaurant dat voor hem de Heilige Plaats is geworden. Hij geeft me daarbij het gevoel dat ik dat wil, eigenlijk had ik de hele tijd al naar Goya gewild maar ik had het niet door. Dankzij de stille wenken van mijn vader kom ik erachter en belanden we op een plaats waar ik de meeste kans loop van die irritante stille wenken voor even verlost te zijn.

Het is een typisch scenario dat past bij de tragedie en bij Freud en Lacan. Juist doordat ik mijn best doe mezelf te worden word ik langzaam de ander, de ander die mij mijn identiteit geeft. Bij Goya moet ik uiteraard denken aan zijn schilderij van Saturnus die zijn eigen kinderen opeet. Ik heb geen idee of Goya zich heeft gerealiseerd dat Saturnus daarmee juist zijn kinderen gelukkig wilde maken. Door zijn kinderen op te eten ontneemt hij hun hun toekomst en blijven ze aangewezen op het verleden, de Gouden Tijd waarin alles nog goed was. Daarom heet ook die mediawinkel Saturn, so muss Technik sein! Bij mijn vader komt daar nog bij dat hij zelf betaalt voor de maaltijd.

Maar is dat niet ook het geval bij die mythe, waarin de kleine Jupiter wordt weggehaald door zijn moeder en wordt vervangen door een steen die ze haar man te eten geeft? Die steen ligt zwaar op zijn maag en de toekomst, die komt er, al zal het zeker geen Gouden Tijd zijn. Zo kun je lijntjes blijven uittekenen in de mythologies die wegleiden uit de monumentalisering en die je kunt opvatten als profanatie, hoezeer je ook binnen de godenstrijd blijft.

Afbeeldingsresultaat voor goya saturnus